Woordsoorten wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

DOELEN
  • Ik kan het wederkerend ww, wederkerend vnw en wederkerig vnw benoemen
  • Ik kan de telwoorden benoemen 

Slide 2 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.
Wat valt op?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in
 verplicht wederkerende werkwoorden en toevallig wederkerende werkwoorden.


Verplicht wederkerende werkwoorden worden gecombineerd met een wederkerend voornaamwoord dat gelijk is aan het onderwerp
Staat het onderwerp in de derde persoon, dan is het wederkerend voornaamwoord zich. 

Aan het wederkerend voornaamwoord wordt meestal niet het nadrukkelijke -zelf toegevoegd.


Slide 5 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
 
(fout: Hij bemoeit zichzelf met mijn dochter of Hij bemoeit mijn dochter.)

WG = bemoeit zich




Slide 6 - Slide


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken verspreken
zich voornemen

Slide 7 - Slide

Toevallig wederkerende werkwoorden


Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.

(ook mogelijk: Hij wast zichzelf elke dag of Hij wast zijn auto.)

wg = wast         Lv = zich
Tip!
Bij toevallig wederkerende werkwoorden kan -zelf aan het wederkerend voornaamwoord toegevoegd worden en kan het wederkerend voornaamwoord duiden op een andere persoon, een lijdend voorwerp.

Slide 8 - Slide


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 9 - Slide

Oefenen
Opdracht 1
  • 1
    . Vanwege het arrestatiebevel houden we ons voorlopig schuil in de heuvels.
  • ow = we
  • wg = houden ons schuil

  • 2
    . In vlakke gebieden blijken rivieren zich vaak te vertakken.
  • ow = rivieren
  • wg = blijken zich te vertakken

Slide 10 - Slide



Waarom moeten die toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?

Slide 11 - Slide

ow = die toetsen wiskunde
ng = moeten [zo moeilijk] zijn
bwb = Waarom
bwb = altijd

Slide 12 - Slide

Na veertig jaar optreden heeft de zanger zijn gitaar aan de wilgen gehangen.

Slide 13 - Slide

ow = de zanger
wg = heeft aan de wilgen gehangen
lv = zijn gitaar
bwb = Na veertig jaar optreden

Slide 14 - Slide

Heeft de voorzitter van het NOC de sporters hun medailles overhandigd?

Slide 15 - Slide


ow = de voorzitter van het NOC
wg = Heeft overhandigd
lv = hun medailles
mv = de sporters

Slide 16 - Slide

Ons eerste afspraakje had ik me eigenlijk heel anders voorgesteld.

Slide 17 - Slide

ow = ik
wg = had me voorgesteld
lv = Ons eerste afspraakje
bwb = eigenlijk
bwb = heel anders

Slide 18 - Slide

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Let op!
Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn, of zich.

Als je het woord kunt vervangen door:
  • hij of hem: persoonlijk voornaamwoord
  • zijn: bezittelijk voornaamwoord
  • zich: wederkerend voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Telwoorden

Hoofdtelwoorden 
Bepaald 
Onbepaald
Telwoorden

Rangtelwoorden
Bepaald
Onbepaald

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

BEHEERS JE DE DOELEN:
-Ik kan het wederkerend ww, wederkerend vnw en wederkerig vnw benoemen
-Ik kan de telwoorden benoemen

Slide 25 - Open question