Les 37 - zich herinneren, zich vervelen

Les 37 - zich herinneren, zich vervelen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 37 - zich herinneren, zich vervelen

Slide 1 - Slide

Zich herinneren, zich vervelen
Sommige werkwoorden worden altijd met het woordje zich gebruikt. 
Leer deze werkwoorden uit het hoofd! 

Slide 2 - Slide

Zich herinneren, zich vervelen

Sommige werkwoorden worden altijd met het woordje zich gebruikt.

Leer deze werkwoorden uit het hoofd! 
zich herinneren
zich vervelen
zich vergissen
zich schamen 
zich bemoeien
zich gedragen
zich verspreken
zich verslikken 
zich zorgen maken 

Slide 3 - Slide

zich herinneren
zich vervelen
zich vergissen
zich schamen
zich bemoeien
zich gedragen
zich verspreken
zich verslikken
zich zorgen maken 
ik
mij/me
je/jij/u
je/jij/zich
hij/zij
zich
wij
ons
jullie
jullie/je
zij
zich

Slide 4 - Slide

Zich vervelen, zich herinneren
De vorm van zich staat achter het (eerste) werkwoord: 
Ik schaam mij erg.

Bij een vraag staat het achter de persoon:
Schaam jij je niet. 

Slide 5 - Slide

Wat vergis jij ... toch vaak!
A
mij
B
je
C
zich
D
ons

Slide 6 - Quiz

Heeft u ... niet te veel vermoeid
A
mij
B
jij
C
zich
D
ons

Slide 7 - Quiz

Ik heb ... vreselijk aan hem geërgerd.
A
mij
B
jij
C
zich
D
ons

Slide 8 - Quiz

Hebben jullie ... wel gewassen na de gymles?
A
mij
B
je
C
ons
D
zich

Slide 9 - Quiz

De kinderen hebben ... keurig gedragen.
A
mij
B
jij
C
ons
D
zich

Slide 10 - Quiz

Vraag:
Heb je je wel gewassen?
> Ja hoor, ik heb ____________

Slide 11 - Slide

Vraag:
Heb je je wel gewassen?
> Ja hoor, ik heb mij gewassen

Slide 12 - Slide

Hebben jullie je niet vergist?
Nee, we hebben _________?

Slide 13 - Open question

Heeft zij zich gesneden?
Ja, zij ... .

Slide 14 - Open question

Jullie moeten je haasten om die trein nog te halen!
Ja, wij zullen ... !

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Oefenen!
Herhalen: schrijf je een s of een z?

Slide 17 - Slide

Oefenen!
Herhalen: schrijf je een f of een v?

Slide 18 - Slide