BSM H 1.6 en 1.7 meten en trainen van Fitheid

BSM 1.6 en 1.7
Trainingsleer
Verbeteren van fitheid
1 / 55
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BSM 1.6 en 1.7
Trainingsleer
Verbeteren van fitheid

Slide 1 - Slide

Leerstof toets
- Vragen met betrekking tot de sporten van het afgelopen jaar
- paragraaf 1.6 
- paragraaf 1.7 

Slide 2 - Slide

Doelen
- De leerling kan de zes grondmotorische eigenschappen benoemen en beschrijven.
- De leerling kan de drie energiesystemen (ATP-CP, melkzuursysteem, aëroob systeem) uitleggen, inclusief hun werking en de duur van hun activiteit.
- De leerling kan de vier trainingsprincipes uitleggen en toepassen.
 - De leerling kan verband leggen tussen de grondmotorische eigenschappen en het gebruik van de energiesystemen tijdens fysieke activiteiten.
- De leerling kan reflecteren op hun eigen fysieke conditie met betrekking tot de grondmotorische eigenschappen en de bijbehorende energiesystemen.





Slide 3 - Slide

Vragen sporten

Slide 4 - Slide

Een handbal die na een redding van de keeper over de achterlijn gaat levert een corner op?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Een o soto gari is een worp waarbij men ervan uitgaat dat er een been weggeveegd wordt?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Op het moment dat de tegenstander aan de hand van de kesa gatame wordt gecontroleerd, wordt de hand aan de kant van de voeten in de nek van de tegenstander gelegd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Bij een correct uitgevoerde fosbury flop gaat het lichaamszwaartepunt onder de lat (het touwtje) door?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Bij het juist stoten van de kogel blijft de elleboog achter de kogel?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

(Padel) Jij speelt een verdedigende lob achter de witte lijn bij de tegenpartij, vervolgens zorg je er samen met je partner voor, dat jullie naast elkaar plaatsnemen op 1 stap van de achterwand?

A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Op het moment dat je met een poule van 5 teams een halve competitie speelt, dan worden er in totaal 10 wedstrijden gespeeld?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Tijdens het ringzwaaien is het de bedoeling dat je steeds hoger komt, in de ideale situatie krijg je dit voor elkaar door zo hard mogelijk af te zetten onder het ophangpunt?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Tijdens een rally raakt de bal nadat hij 1 keer heeft gestuiterd in het veld het hek, dit levert direct een punt op voor een van de partijen?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Uke is de persoon die een actie inzet, Tori is de persoon die de actie ondergaat?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Tijdens een rally raakt de bal nadat hij 1 keer heeft gestuiterd in het veld het hek, dit levert direct een punt op voor een van de partijen?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Hoodstuk 1.6 het meten van fitheid

Slide 16 - Slide

Fittest resultaten
- Nauwkeurig? betrouwbaar
- Welke grondmotorische eigenschappen bij welke onderdeel?
 

Slide 17 - Slide

1.  Coördinatie
2. Lenigheid
3. Uithoudingsvermogen
4. Snelheid
5. Kracht
Conditie is opgebouwd uit verschillende grondmotorische eigenschappen
CLUSK

Slide 18 - Slide

Smart doelstelling

Slide 19 - Slide

1.7 verbeteren van fitheid

Slide 20 - Slide

Energiesystemen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Energiesysteem in je lichaam
ATP en CP zijn de twee vormen van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden ATP en tot 20 seconden CP). Je lichaam gebruikt deze energie, maar moet het ook constant blijven aanvullen. Dit gebeurt door de 3 energiesystemen:

1: (creatine)fosfaatsysteem
2: Anaeroob systeem
3: Aeroob systeem

Slide 23 - Slide

(Creatine)fosfaatsysteem
Energievorm 1: CP
- Korte tijd > veel energie

- Maximaal 20 seconden

- Energie weer opgeladen in 1 minuut voor 90%

- Voorbeeldsport: Sprinten

Slide 24 - Slide

Oefenvragen 1.6 en 1.7

Slide 25 - Slide

Opdracht mix en match
- In tweetallen


Slide 26 - Slide

Groen = CP         
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 27 - Slide

Conditie 
is de door fysieke en psychische factoren gekenmerkte toestand van lichamelijk prestatievermogen

Slide 28 - Slide

Hoe kun je je conditie meten?
A
Mopertest
B
Shuttleruntest
C
Antropometrische test
D
Eurofittest

Slide 29 - Quiz

Met welke test kun je explosieve kracht meten?
A
Buighangtest
B
Handknijpkrachttest
C
10x5m loop
D
Verspringen uit stand

Slide 30 - Quiz

welk component is NIET te verbeteren?
A
Snelheid
B
Coördinatie
C
Lenigheid
D
-

Slide 31 - Quiz

Met de fietsergometertest test je
A
Snelheid
B
Anaerobe uithouding
C
Coördinatie
D
Aerobe uithouding

Slide 32 - Quiz

Hoofdstuk 1.7 het verbeteren van Fitheid

Slide 33 - Slide

Energie is het vermogen om arbeid te leveren
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Wij halen onze energie uit
A
Voeding
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Eiwitten

Slide 35 - Quiz

De energie die vrijkomt bij het afbraakproces van voedsel wordt opgeslagen als chemische in de spiercellen
A
waar
B
niet waar
C
alleen als het nodig is

Slide 36 - Quiz

Hoe luidt de formule waarbij chemische energie wordt omgezet in mechanische?
ATP >.......................(vul alleen dit deel in van de formule)

Slide 37 - Open question

De chemische energie uit voedsel wordt opgeslagen als ATP in de spiercellen. 

Slide 38 - Slide

Ons lichaam heeft 3 energiesysteem om de ATP die gebruikt wordt om te bewegen weer aan te vullen.

Slide 39 - Slide

welk energiesysteem wordt aangeduid met 1?
A
Citroenzuurcyclus
B
Conjuctuurbeweging
C
Zuurstofsysteem
D
Melkzuursysteem

Slide 40 - Quiz

welk energiesysteem wordt aangeduid met 3?
A
Creatinefosfaatpoel
B
Aerobe systeem
C
Hoogconjuctuur
D
Melkzuursysteem

Slide 41 - Quiz

Fosfaatsysteem
Anaerobe systeem
Aerobe systeem

Slide 42 - Drag question

De rode lijn in de grafiek staat voor
A
Suikerverbranding
B
Eiwitverbranding
C
Vetverbranding

Slide 43 - Quiz

Eiwitverbranding wordt weergegeven in het
A
Rood
B
Groen
C
Blauwe streep rechts
D
We verbranden geen eiwit

Slide 44 - Quiz

Als je hart niet sneller meer kan kloppen, dan zit je op de anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quiz

De steady state is een andere benaming voor anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

Door melkzuurwaarde in bloed te meten tijdens inspanning kun je de anaerobe drempel bepalen
A
Niet waar
B
waar

Slide 47 - Quiz

timer
0:40
Overload
Herstel
Reversibiliteit 
Homeostage
Supercompensatie

Slide 48 - Drag question

Als een sporter hier begint met zijn training dan
A
Wordt hij sterker
B
Zit hij in in opklimmende belasting
C
Traint hij volgens het principe individualiteit
D
Raakt hij overtraind

Slide 49 - Quiz

F.I.T.T. staat voor
A
Fit, Interval, Training , Type activiteit
B
Frequentie, Intensiteit, Trainingsduur, Type activiteit
C
Frequentie, Interval, Trainingtype, Talent
D
Fit, Input, Training, Tijdsduur

Slide 50 - Quiz

Een training waarbij interval en duurtraining worden afgewisseld is een
A
Fartlektraining
B
Intervaltraining
C
Herhalingstraining
D
Tempotraining

Slide 51 - Quiz

De herstelperiode voor supercompensatie ligt voor de eerste trainingen tussen de
A
1-2 dagen
B
2-3 dagen
C
3-4 dagen
D
5-6 dagen voor volledig herstel

Slide 52 - Quiz

Wat is conditie
A
Uithoudingsvermogen
B
Energiek en Gezond voelen
C
Lichamelijk Prestatievermogen
D
Zegt iets over hoe sterk je bent

Slide 53 - Quiz

Uit welke grondmotorische componenten bestaat fitheid?

Slide 54 - Open question

Een kogelstoter zal in verhouding
A
Meer rode spiervezels hebben
B
Meer witte spiervezels hebben
C
Meer krachtuithoudings vermogen hebben
D
Minder Creatinefosfaat in de spier hebben.

Slide 55 - Quiz