8. Él ha reservado ... (Hij heeft ... gereserveerd)
9. Yo te he esperado ... (Ik heb ... op je gewacht)
10. Ella ha dicho ... (Zij heeft ... gezegd)
11. Ellos han salido ... (Zij zijn ... vertrokken)
13. Ellas
han visitado ... (Zij hebben ... bezocht)
14. Nosotras hemos estado ... (Wij zijn ... geweest)