verhaalanalyse 1

Schrijf drie literaire termen op die je gebruikt bij verhaalanalyse.
1 / 16
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Schrijf drie literaire termen op die je gebruikt bij verhaalanalyse.

Slide 1 - Open question

doel
 Doel verhaalanalyse: Je kunt een roman analyseren met behulp van literaire begrippen. 

Lesdoel:
Je kent vier van de belangrijkste literaire termen uit de verhaalanalyse.
Je oefent met het analyseren van een kort verhaal.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
-   uitleg vier literaire begrippen 
-   lezen kort verhaal
-   toepassing begrippen
  • klassikaal 
  • in tweetallen
  • individueel       

Slide 3 - Slide

belangrijkste literaire termen
 1.   tijd
 2.  ruimte
 3.  perspectief
 4.  personages
(5.  thema en motieven)
(6.   stijl)

Slide 4 - Slide

Welk aspect behoort niet tot het onderdeel 'tijd'
A
verhaalbegin
B
verteltempo
C
vertelstandpunt
D
chronologie

Slide 5 - Quiz

tijd
-    historische tijd: wanneer speelt het verhaal zich af?
-    verteltempo: wat is de verhouding tussen verteltijd en de vertelde tijd 
-    chronologie: in welke tijdsvolgorde spelen de gebeurtenissen zich af
-    verhaalbegin en - einde: waar in de vertelde tijd begint en eindigt het verhaal?

Slide 6 - Slide

Welk gevoel roept deze ruimte bij je op?

Slide 7 - Open question

ruimte
-     beeldvormend: geeft aan waar het verhaal zich afspeelt zonder dat de ruimte een bijzondere betekenis heeft.
-     sferisch: de ruimte versterkt de sfeer die de schrijver in (dat gedeelte van) het verhaal oproept.
-     symbolisch: de ruimte heeft een diepere betekenis en staat symbool voor de gevoelens van een personage, het thema of iets anders in het verhaal.

Slide 8 - Slide

Welke eigenschap ken je van Jerom?

Slide 9 - Open question

personages
-       round character: ontwikkelt zich in de loop van het verhaal
-       flat character: blijft min of meer hetzelfde
-      type: heeft één overheersende eigenschap; verandert niet

Slide 10 - Slide

perspectief of vertelstandpunt
Luister: welk perspectief wordt gebruikt?
 -    ik- verteller: personaal perspectief eerste persoon
-     hij/zij verteller: personaalperspectief derde persoon
-     alwetende verteller: auctoriaal perspectief

-      wisselend perspectief

Slide 11 - Slide

aan het werk
Wat: lezen en analyseren verhaal
Waarom: oefenen met verhaalanalyse 
Met wie: in tweetallen en individueel
Tijd: 25 minuten (na klassikaal lezen van verhaal)
Hoe: we lezen het verhaal klassikaal, daarna maak je tweetallen opdracht 1 en individueel opdracht 2
START LEZEN 'Het adres' van Marga Minco

Slide 12 - Slide

Welk perspectief wordt er in het verhaal gebruikt?
A
personaal perspectief, eerste persoon
B
personaal perspectief, derde persoon
C
alwetend perspectief
D
wisselend perspectief

Slide 13 - Quiz

opdracht 1 (5 minuten)
In tweetallen: 
maak een tijdlijn waarin je de belangrijkste gebeurtenissen uit het verhaal zet

Slide 14 - Slide

opdracht 2 (individueel)
Je levert de opdracht vrijdag bij mij in.
Kies een van onderstaande vier opdrachten.  Kom de opdracht bij mij halen.
-     herschrijf een stukje van het verhaal vanuit het perspectief van het meisje of de moeder
-     herschrijf het begin van het verhaal zo, dat het verhaal chronologisch wordt 

KLAAR? Maak je huiswerk voor morgen af.

Slide 15 - Slide

Waar wil je in de volgende les meer uitleg over?

Slide 16 - Open question