This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
WE HERHALEN DE WOORDSOORTEN DIE WE VORIG JAAR GELEERD HEBBEN
WE KUNNEN DE WOORDSOORTEN UITLEGGEN EN HERKENNEN IN EEN TEKST
- werkwoorden = doe-woorden
- zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben = ik, hij en wij-vorm)
Woorden voor:
mensen
dieren
planten/natuurverschijnselen
dingen/gevoel
(eigen) namen
- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
(vriend - vrienden)
- kan vaak klein of groot gemaakt worden
(taart - taartje)
- staat vaak met een lidwoord geschreven
(de klas, een boek, het paard)
Er zijn drie lidwoorden:
- de
- het ('t)
- een ('n)
De en het zijn bepaalde lidwoorden.
Een is een onbepaald lidwoord.
- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord
- het spannende boek
- een spannend boek'
- het boek is spannend
VOORZETSEL