This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Grammatica zinsdelen
Slide 1 - Mind map
Vandaag
Je weet hoe je de persoonsvorm kan vinden
Je weet hoe je het onderwerp kan vinden
Je weet hoe je het gezegde kan vinden
Je weet hoe je het lijdend voorwerp kan vinden
Je weet hoe je het meewerkend voorwerp kan vinden
Je weet hoe je de bijwoordelijke bepaling kan vinden
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor.
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de zin: Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden
Slide 5 - Quiz
Zinsdelen
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is 1 zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt 1 zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden in de zin vormen samen 1 zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen 1 zinsdeel.
Slide 6 - Slide
Verdeel de zin in zinsdelen: Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.
Slide 7 - Open question
Verdeel de zin in zinsdelen: De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.
Slide 8 - Open question
Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv?
De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag.
Slide 9 - Slide
Wat is het onderwerp? Mijn oude kat gaat waarschijnlijk binnenkort dood.
A
Mijn oude kat
B
kat
C
gaat dood
D
waarschijnlijk binnenkort
Slide 10 - Quiz
Gezegde
Het gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, dus de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden.
Als er maar één werkwoord in de zin staat dan is dat zowel je persoonsvorm als je gezegde.
Slide 11 - Slide
Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond
Slide 12 - Drag question
Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in de zin staan, maar dat hoeft niet. Het lijdend voorwerp vind je door antwoord te geven op de vraag wie/wat + pv + o + overige werkwoorden?
Slide 13 - Slide
Noem het lijdend voorwerp: Die oude opa geeft zijn kleinzoon een mooie teddybeer cadeau.
Slide 14 - Open question
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Slide 15 - Slide
Noem het meewerkend voorwerp: Heeft die jongen zijn moeder nou een kus gegeven of niet?
Slide 16 - Open question
Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.