2021-2022 voorbereiding CE deel 2

Lezen en luisteren
Centraal examen
Nederlands

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen en luisteren
Centraal examen
Nederlands

Slide 1 - Slide

Programma

- Betekenis begrippen, zoals: 
-  hoofgedachte, functies inleiding, signaalwoorden 

Slide 2 - Slide

Onderwerp

- Waar gaat de tekst over?
- Titel, inleiding
- één tot drie woorden




Examen:
- Wat is het onderwerp van deze tekst?
- Wat is het deelonderwerp van alinea 5?
Hoofdgedachte

- Belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp duidelijk wil maken. 
- Eigenlijk een samenvatting in 1 zin
- Titel, inleiding, slot
- Een hele zin (die bijna nooit letterlijk in de tekst staat)
- Nooit een vraag



Examen:
- Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?

Slide 3 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?

Slide 4 - Open question

Functies inleiding
- De aandacht van de lezers trekken (leuk)
- Aanleiding benoemen
- Het onderwerp introduceren/ een verwachting scheppen ('gewoontjes', vrij feitelijk/zakelijk)
-

Slide 5 - Slide

De kern
- De kern is het middenstuk van de tekst en kan uit meerdere alinea's bestaan.
- De alinea's hoeven niet allemaal een tussenkopje/deeltitel te hebben. 

De verschillende deelonderwerpen komen aan de orde. 
In de kern wordt eigenlijk het onderwerp dus verder uitgewerkt. 

Slide 6 - Slide

Welke functies kan een slot hebben?

Slide 7 - Open question

Slot
- Een samenvatting geven
- Een conclusie trekken (standpunt, eindoordeel) 
- Een toekomstverwachting schetsen
- Een aanbeveling doen
- Een oproep doen

Slide 8 - Slide

Voorbeeld tekst
Je hoort steeds vaker dat suiker uit suikerhoudende dranken extra slecht is voor je gezondheid. Waarom eigenlijk precies?
  

In suikerhoudende dranken als frisdrank zit veel energie uit suiker. De dranken verzadigen echter veel minder goed dan vast voedsel. Hierdoor wordt de energie die iemand inneemt met .....

Slide 9 - Slide

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 10 - Quiz

Ander voorbeeld
Je hoort ouderen vaak zeggen: “Vroeger was alles beter!” Vroeger speelden de kinderen buiten in plaats van de hele dag naar hun tablet te staren. Vroeger praatten mensen met elkaar in plaats van een afstandelijk Whatsapp-berichtje te sturen. Vroeger kon je spontaan bij iemand op de koffie in plaats van een afspraak te moeten maken in de digitale agenda’s. Klopt dit wel? Was vroeger daadwerkelijk alles beter dan nu?




Slide 11 - Slide

Welke ->belangrijkste<- functie heeft deze inleiding?
A
Vraag stellen
B
Aandacht trekken
C
Een verwachting scheppen
D
Het onderwerp introduceren

Slide 12 - Quiz

Kortom: Maak tijd vrij in je drukke agenda om met je partner door te brengen! Als je vriend of vriendin graag een avondje op de bank doorbrengt om gezellig samen film te kijken, kies er dan voor om thuis te blijven in plaats van op stap te gaan met vrienden. Het is cliché, maar waar: een relatie bestaat uit geven en nemen!

Slide 13 - Slide

Welke
->belangrijkste<-
functie heeft het slot?
A
Een samenvatting geven
B
Een toekomstverwachting schetsen
C
Een conclusie trekken
D
Een aanbeveling doen

Slide 14 - Quiz

Signaalwoorden

Slide 15 - Slide

Welke signaalwoorden ken je nog?

Slide 16 - Open question

Signaalwoorden
Ik ben naar de stad geweest. Ik heb een trui gekocht. Ik heb een broek gekocht. Ik heb schoenen gekocht.

Ik ben naar de stad geweest en daar heb ik een trui gekocht. Ook heb ik een broek gekocht. Verder heb ik nog schoenen gekocht. 

Slide 17 - Slide

Een aantal tekstverbanden + signaalwoorden
Tegenstelling: maar, hoewel, toch, daarentegen
Vergelijking: evenals, zo
Oorzaak/gevolg: daardoor, doordat, het gevolg is, vanwege
Doel-middel: door middel van, om, zodat, daarvoor
Reden of verklaring: want, omdat, daarom, hierom
Voorwaarde: als, indien, mits, tenzij
Samenvatting/conclusie: kortom, dus, al met al

Slide 18 - Slide

Opsomming: en, ook, nog, bovendien, verder, tevens, ten eerste, ten tweede, ten slotte, vervolgens

Slide 19 - Slide

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 20 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 21 - Quiz

Verwijswoorden

Slide 22 - Slide

Tekststructuren
Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.
Het is belangrijk dat je die herkent, omdat je daardoor de tekst beter begrijpt.
Ook kan er een vraag op het examen komen over welke structuur de tekst is. 

Slide 23 - Slide

Probleem - oplossingsstructuur
Inleiding: probleem
Middenstuk: oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen
Slot: de beste oplossing

Slide 24 - Slide

Verklaringsstructuur
Inleiding: beschrijving verschijnsel
Middenstuk: redenen, oorzaken en gevolgen
Slot: beste verklaring, samenvatting

Slide 25 - Slide

Vraag – antwoordstructuur
Inleiding | vraag
Middenstuk | antwoorden
Slot | samenvatting of conclusie

Slide 26 - Slide

Je hoort ouderen vaak zeggen: “Vroeger was alles beter!” Vroeger speelden de kinderen buiten in plaats van de hele dag naar hun tablet te staren. Vroeger praatten mensen met elkaar in plaats van een afstandelijk Whatsapp-berichtje te sturen. Vroeger kon je spontaan bij iemand op de koffie in plaats van een afspraak te moeten maken in de digitale agenda’s. Klopt dit wel? Was vroeger daadwerkelijk alles beter dan nu?

Slide 27 - Slide

Welke tekststructuur kun je herkennen
A
Probleem-oplossingsstructuur
B
Vraag-antwoordstructuur
C
Verleden/heden/toekomststructuur
D
Voor-en nadelenstructuur

Slide 28 - Quiz

Artikel 
In groepjes van 3 lezen en daag je klasgenoten uit met goede vragen over de tekst (ruim 10 min)
Doordraaien - vragen beantwoorden (10 min)
Nabespreken. 

Onderstreep woorden die je niet kent. 
 

Slide 29 - Slide