Adjectieven

Het Adjectief
  • Een adjectief vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Dus: een adjectief vertelt iets over over een Substantief. 
Voorbeelden:
  • De blauwe trui.
  • De aardige vrouw.
  • Het leuke kind. (maar: een leuk kind)
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het Adjectief
  • Een adjectief vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Dus: een adjectief vertelt iets over over een Substantief. 
Voorbeelden:
  • De blauwe trui.
  • De aardige vrouw.
  • Het leuke kind. (maar: een leuk kind)

Slide 1 - Slide

Wat is ook alweer een zelfstandig naamwoord? --> Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Je kunt meestal een lidwoord (de, het of een) voor het zelfstandig naamwoord zetten.
Adjectief -e of geen e
Met -e:
  • Na het artikel 'de' en 'het' 
  • De grote jongen. / Het lekkere gerecht.

  • Na het artikel een' als het woord een de-woord is (mannelijk of vrouwelijk)
  • Een leuke vriendin(de) / Een fantastische show(de)

  • Als er géén artikel voor een woord in het meervoud staat
  • Slimme leerlingen. / Grote groepen.


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Het stoffelijk adjectief
  • Een stoffelijk adjectief vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is. 

Voorbeelden:
  • Het gouden horloge.
  • Een papieren tas.
  • De houten tafel.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Hoe schrijf je het stoffelijk adjectief?
Schrijf -en achter het materiaal.
houten / papieren / zilveren / ijzeren

Enkele uitzonderingen: 
plastic, badstof, nylon, aluminium en suéde!

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Mijn tante heeft een __________ baby. Het is een meisje.
A
lief
B
lieve
C
liefe
D
lieven

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Zij kruipt de ________ dag over de vloer.
A
heel
B
heele
C
hele
D
helen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Soms komen ze bij ons. Dan geef ik de baby eten. Ze lust graag _________ pap.
A
zoet
B
zoete
C
zoute
D
zoeten

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Ze drinkt ook _________ melk uit een ___________ fles.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
warm
warme
glas
glasse
glassen
glaze
glazen

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Soms eet ze een  _________, ___________ boterham met __________ suiker.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
zacht
zachte
wit
wite
bruin
witte
bruine

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Het is een _________ kindje.
A
lief
B
liefe
C
lieve
D
lieven

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions