7.5

7.5: De kaart van Nederland
Aan het einde van de les ken jij de windstreken en de provincies van Nederland. 
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

7.5: De kaart van Nederland
Aan het einde van de les ken jij de windstreken en de provincies van Nederland. 

Slide 1 - Slide

het noorden
 Het noorden is de bovenkant op de kaart.
zinnen:
Groningen ligt in het noorden van Nederland.
In het noorden is het vaak kouder.

Slide 2 - Slide

het zuiden
Het zuiden is de onderkant op de kaart. Daar is het vaak warmer.
zinnen:
▪️Maastricht ligt in het zuiden van Nederland.
▪️In het zuiden schijnt de zon vaak.

Slide 3 - Slide

het westen
Het westen is de linkerkant op de kaart. Daar ligt vaak de zee.
zinnen:
Rotterdam ligt in het westen van Nederland.
In het westen van het land zijn grote havens.

Slide 4 - Slide

het oosten
 Het oosten is de rechterkant op de kaart.

  • Duitsland ligt in het oosten van Nederland.
  • In het oosten komt de zon op.

Slide 5 - Slide

provincie
Nederland heeft 12 provincies. 
Een provincie is een deel van een land.
  • Friesland is een provincie in Nederland.
  • Nederland heeft twaalf provincies.

Slide 6 - Slide

de kaart, de kaarten 
Dit is ... van Nederland
 Een kaart laat een plek zien of
 je kunt ermee betalen.
zinnen :
🔹Ik kijk op de kaart om de weg te vinden.
🔹Ik betaal met mijn bankkaart in de winkel.           

Slide 7 - Slide

belangrijk, belangrijke 
Iets is belangrijk als het veel waarde heeft. Mensen moeten er goed op letten.
zinnen
🔸Gezondheid is belangrijk voor iedereen.
🔸Mijn sleutels zijn belangrijk, zonder sleutels kan ik niet naar binnen.

Slide 8 - Slide

het eiland, de eilanden 
Een eiland is een stuk land met water eromheen.
zinnen:
🔸Texel is een eiland in Nederland.
🔸In de zomer gaan wij naar de eilanden op vakantie.

Slide 9 - Slide

de hoofdstad, de hoofdsteden
De hoofdstad is de belangrijkste stad van een land.
zinnen:
▪️Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.
▪️In veel hoofdsteden zijn grote gebouwen.

Slide 10 - Slide

het land, de landen
Een land is een groot stuk grond met een eigen naam.
zinnen:
▪️Nederland is een klein land.
▪️In Europa zijn veel landen.

Slide 11 - Slide

het midden
Het midden is precies tussen twee kanten in. Het is niet links en niet rechts.
zinnen:
De tafel staat in het midden van de kamer.
Ik zit in het midden van de auto, tussen mijn broer en zus.

Slide 12 - Slide

naartoe 
 Dit woord gebruik je als je zegt waar iemand gaat. Het geeft een richting aan.

zinnen:
▪️Waar ga je naartoe op vakantie?
▪️Wij gaan morgen naartoe het park.

Slide 13 - Slide