Révision ABCD chapitre 1

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kies het juiste bez. vnw.
........ (haar) chien s'appelle Bruno.
A
son
B
sa
C
ses
D
sont

Slide 2 - Quiz

Vertaal naar het Frans: Mijn stiefmoeder woont in een dorp.

Slide 3 - Open question

Kies het juiste bez. vnw.
........ (jouw) amie est gentille.
A
ton
B
ta
C
tes
D
son

Slide 4 - Quiz

Vertaal naar het Frans: Hun ouders hebben een goudvis.

Slide 5 - Open question

Vertaal naar het Frans: Kun je jezelf voorstellen?
A
Tu peu te présenter?
B
Tu peux présenter?
C
Je peux me présenter.
D
Tu peux te présenter?

Slide 6 - Quiz

Vertaal naar het Nederlands: Le cochon d'Inde bouge beaucoup.

Slide 7 - Open question

Vertaal naar het Nederlands.
C'est le pire souvenir.
A
Het is een herinnering in mijn leven.
B
Het is de ergste herinnering.
C
Het is de mooiste herinnering.
D
Het is de liefste herinnering.

Slide 8 - Quiz

Vertaal naar het Frans: Nee, wij hebben geen huisdier.

Slide 9 - Open question

Vertaal naar het Frans: Heb je broers en zussen?
A
Tu as frères et soeurs?
B
Tu as des freres et soeurs?
C
Tu as des frères et soeurs?
D
Tu es des frères et soeurs?

Slide 10 - Quiz

Vertaal naar het Frans: Hoe zeg je dat in het Frans?

Slide 11 - Open question

Vertaal naar het Nederlands: Mes parents s'inquiètent.
A
Mijn ouders bewegen.
B
Mijn ouders beslissen.
C
Mijn ouders gaan uit elkaar.
D
Mijn ouders maken zich zorgen.

Slide 12 - Quiz

Corriger les devoirs
Tu corriges les exercices 13, 14 et 15.

Slide 13 - Slide

Les verbes irréguliers en -ir
partir = vertrekken
dormir = slapen
sortir = uitgaan
servir = dienen
sentir = voelen, ruiken

Slide 14 - Slide

Les verbes irréguliers en -ir
partir = vertrekken                                  dormir = slapen
je pars                                                           je dors
tu pars                                                          tu dors
il/elle/on part                                             il/elle/on dort
nous partons                                             nous dormons
vous partez                                                 vous dormez
ils/elles partent                                         ils/elles dorment

Slide 15 - Slide

Les verbes irréguliers en -ir
passé composé                                imparfait
je suis parti(e)                                        je partais
tu es parti(e)                                           tu partais
il/elle/on est parti(e)                           il/elle/on partait
nous sommes parti(e)s                     nous partions
vous êtes parti(e)(s)                            vous partiez
ils/elles sont parti(e)s                         ils/elles partaient

Slide 16 - Slide

Les devoirs
Les devoirs pour jeudi le 8 octobre:
Finir les exercices 22, 24, 25 et 26c/d/e/f
Apprendre le vocabulaire F

Slide 17 - Slide