week 14 B2 t/m B4

Inleiding in de grammatica
Grammatica
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Inleiding in de grammatica
Grammatica

Slide 1 - Slide

GRAMMATICA Herhaling

Slide 2 - Slide

Programma
  1. Doel benoemen
  2. Terugblik 
  3. Korte instructie
  4. Aan de slag
  5. Afsluiting 


Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat grammatica is en hoe officiële grammatica zijn ontstaan; 
- welke rol grammatica speelt bij het leren van talen. 

Slide 4 - Slide

Redekundig ontleden
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.
 

Slide 5 - Slide

Wat gaan jullie leren in deze lessenreeks Grammatica? 


  • Verschillen tussen zinnen 
  • Per zinsdeel benoemen wat het voor zinsdeel is
  • De termen die daarbij horen: , persoonsvorm, onderwerp, (naamwoordelijk of werkwoordelijk) gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, voorzetselvoorwerp
  • Samengestelde zinnen --> bepalen of er sprake is van hoofdzin of bijzin

Slide 6 - Slide

Grammatica
Als je besluit om samen met dezelfde taal te gaan werken, dan zijn regels voor het gebruik essentieel: de grammatica. 

Deze regels hebben betrekking op de klanken (fonologie), de vervoeging van werkwoorden (morfologie) en de zinsbouw (syntaxis). 

Met de grammatica dring je door tot de kern van de taal en het kan je helpen bij het leren van andere talen. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Persoonsvorm en onderwerp
Redekundig ontleden

Slide 9 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functie van onderwerp en persoonsvorm in de zin zijn; 
- hoe je het onderwerp en de persoonsvorm in de zin kan herkennen. 

Slide 10 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat hoort bij het onderwerp. Daarom past het zich altijd aan aan het onderwerp. 

ik loop
jij loopt
wij lopen

Slide 11 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. 
- Verander de zin van tijd; het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm;
- Verander het onderwerp van getal; het werkwoord dat 'mee verandert' is de persoonsvorm; 
- Maak van de woorden in de zin een vraag die met 'ja' of 'nee' te beantwoorden valt. De persoonsvorm komt vooraan te staan. 

Slide 12 - Slide

Het onderwerp
Het onderwerp is de persoons of het ding dat de belangrijkste handeling in de zin uitvoert. Het onderwerp staat meestal vooraan in de zin en congrueert altijd met de persoonsvorm.

Het onderwerp kan een enkel woord zijn, maar ook een woordgroep. 

In zinnen die in de gebiedende wijs staan is er geen onderwerp. 

Slide 13 - Slide

Hoe vinden we het onderwerp?
Er zijn grofweg twee manieren om het onderwerp te vinden: 

- Stel jezelf de vraag: Wie/wat + peroonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin. 

- Zet de persoonsvorm in een ander getal
(van enkelvoud naar meervoud of andersom) 
Het zinsdeel dat in dit geval mee moet veranderen, is het onderwerp. 

Slide 14 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 16 - Slide

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (ZIJN ZIN).

Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is op zijn studeerkamer
Wie of wat is mijn vader = ??????

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 18 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
'zijn prachtig'

Slide 19 - Slide

Koppelwerkwoord
Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 20 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 22 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Oefenen
Herhaal nu zelf de oefeningen van: Grammatica B2 t/m B4

Toets 17 april

Slide 26 - Slide