Voltooide tijd/ bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Het doel
Ik herhaal de voltooide tijd. 

Ik herhaal het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord. 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het doel
Ik herhaal de voltooide tijd. 

Ik herhaal het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord. 

Slide 1 - Slide

De voltooide tijd = een werkwoord dat meestal iets uitdrukt dat al is gebeurd. 
Je herkent het aan:

  • Er staat altijd een hulpwerkwoord in de zin.
  • Hulpwerkwoord: zijn, worden, hebben
  • ze beginnen vaak met ge-, be-, ver-

Slide 2 - Slide

Welke zin(nen) staan in de voltooide tijd?
A
Lisa is vorig weekend op vakantie geweest.
B
De kinderen hebben de briefjes in hun zakken gestopt.
C
Gisteren maakten zij de tegels schoon.
D
De blokjes vallen steeds van de tafel.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord = vervangt het bijvoeglijk naamwoord. 
Je herkent het aan:

  • Het voltooid deelwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
  • Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, planten & dingen)
De kast is verschoven - De verschoven kast. 

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  • In een open lettergreep komen nooit twee klinkers.
Het deeg wordt gekneed. Het geknede deeg.
De plantjes worden gepoot. De gepote plantjes

  • Na een korte klinker verdubbelen we de volgende medeklinker.
De tuin wordt netjes omgespit. De omgespitte tuin.
Het kind werd gered. Het geredde kind.

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  • Bij sterke werkwoorden zijn voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord hetzelfde
De jongen is gevallen. De gevallen jongen.
De bejaarde is geschrokken. De geschrokken bejaarde.

Slide 7 - Slide

Weet jij nog wat we hebben _________?

Meet jij de _________ afstand?

We hebben een pond appels gekocht.
De kinderen hebben de sommen geprobeerd te maken.
Die kinderen hadden in het boek gekleurd. 
gegeten
geklommen 

Slide 8 - Drag question

stoten - Mijn ___ hoofd doet pijn.

Slide 9 - Open question

bedoelen - Ramon ___ het goed ___.

Slide 10 - Open question

genieten - De mannen ___ van het avondeten ___.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

  • De meisjes hebben elkaar geknuffeld.
  • We hebben op het papier gekleurd.
  • Het speciaal ontworpen huis staat in Amsterdam.
  • De vallende stenen rollen naar beneden. 
  • Ik heb naar de kinderen gewezen

Slide 13 - Slide

  • Ronald heeft zijn tong aan de soep gebrand.
  • De geholpen man was erg dankwoord.
  • ik heb een broodje shoarma genomen.
  • De kinderen hebben de oplossing geraden
  • De opgevouwen handdoeken liggen in de kast. 

Slide 14 - Slide