tekstverbanden en signaalwoorden
3) Volgens Angela Schaft van Wakker Dier denken mensen dat er in vlees stoffen zitten waar je niet buiten kunt. ‘Je kent wel de reclame: “Vlees moet, U weet wel waarom, mevrouw”, en “Vlees geeft kracht”. In vlees zit eiwit, ijzer, vitamines, maar beslist niet zoiets als kracht.’ Volgens de statistieken eet de gemiddelde West-Europeaan per dag 85 gram eiwit. 25 gram daarvan komt uit vlees en vis, nog eens 25 gram uit zuivelproducten, en de overblijvende 35 gram zijn plantaardig. Een mens heeft echter volgens voedingsdeskundigen per dag maar 35 of zelfs 25 gram nodig.
4) Schaft vertelt dat mensen ook denken dat er in vlees iets zit wat niet in planten te vinden is. ‘Dat eiwit waar ik het net over had, is volledig eiwit. Een mens heeft twintig aminozuren nodig. Daarvan maakt ons lichaam er twaalf zelf, acht halen we uit voedsel. Die laatste vind je volledig in vlees, logisch, want dat komt van wezens die veel op mensen lijken, en melk.’ Door bijvoorbeeld granen en peulvruchten te combineren kun je die aminozuren ook uit andere producten halen.
Hoe zijn deze alinea's met elkaar verbonden? Welk tekstverband zit in deze alinea?