De abt Fulcher van Chartres (1059 – c. 1127) ging mee op de Eerste Kruistocht en schreef een kroniek over deze bijzondere gebeurtenis. In dit stuk vertelt hij over de belegering van Jeruzalem in 1099.
"De Franken (kruisvaarders) veroverden de stad op een vrijdagnamiddag, die dag van de week waarop Christus aan het kruis de hele wereld verlossing bracht. Vele moslims waren gevlucht naar de top van de berg waarop de tempel van Salomon stond. Velen werden daar door pijlen dodelijk getroffen en vielen naar beneden van het dak van de tempel. In de tempel werden er tienduizend onthoofd. Wanneer je daar was geweest, dan zou je tot aan je enkels in het bloed van de doden hebben gestaan. Wat kan ik nog meer vertellen? Geen één van hen mocht blijven leven. Ze spaarden zelfs geen vrouwen en kinderen. Daarna sneden de kruisvaarders de buiken open van de dode moslims, zodat ze de gouden munten uit hun ingewanden konden halen. Deze munten hadden de islamieten opgegeten opdat ze niet in de handen zouden vallen van de kruisvaarders. Na een aantal dagen werden alle lijken bijeen gegooid op een hoop en verbrand tot as. Dit deed men omdat de gouden munten in het as gemakkelijker konden worden teruggevonden."