Chap.3 - Gram.- Le passé composé avec avoir et être

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

    Chapitre 3 Grammaire

Le passé composé avec avoir et être

    Chapitre 3 Grammaire

Le passé composé avec avoir et être

Leerdoelen

Aan het einde van deze paragraaf

1. Kun je vertellen over je vorige vakantie
2. Kun je de passé composé met être gebruiken

On révise

Weet je nog wat de passé composé is?

Wanneer gebruik je de passé composé?

Hoe maak je de passé composé?

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Tu (donner, passé composé) le livre.
antwoord

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Vous (choisir, passé composé) le film.

On révise: Zet het werkwoord in de goede vorm tussen haakjes.
Les parents de Lina (vendre, passé composé) la lampe.

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
Vous avez mangé.

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
tu as choisi.

Regarder la phrase: Quel est le verbe principal et donner ce verbe à l'infinitif.
Ils ont répondu.

Passé composé avec être

Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):

• vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
• Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
• Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Le verbe 'être'

Le verbe 'être' = zijn

je suis	ik ben
tu es	jij bent
il/elle/on est	hij/zij/men is
nous sommes	wij zijn
vous êtes	u bent/jullie zijn
ils/elles sont	zij zijn

Passé composé (basis regel)

Regelmatige ww:

Passé composé =hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Voltooide deelwoord = Stam + é/i/u

Passé composé 

avec être

Passé composé 

(onregelmatige ww)

Voltooid deelwoord  moet je uit je hoofd leren!

Passé composé 

avec être

Traduis:
Hij is geweest

1. tu as eu
2. tu as été
3. il a eu
4. il a été

Traduis:
Wij hebben gedaan

1. nous avons fait
2. nous avons pris
3. vous avez fait
4. vous avez pris

Traduis:
Ik heb gehad

1. j'ai été
2. j'ai eu
3. j'ai fait
4. j'ai pris

Traduis:
Hij is geweest

1. tu as eu
2. tu as été
3. il a eu
4. il a été

Au travail !

Faire l'exercice 15 en ligne pour s'entraîner

Vous avez 8 mn.

On révise: Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Regarde l'exemple et réfléchi:

welke uitgang past het beste in de lege ruimte?

Max est allé chez un ami.	Isa est allée en ville.
Max est allé au cinéma.	Max et Tom sont allé__ au cinéma.
Isa est allée au restaurant.	Isa et Sara sont allé___ au restaurant.

Choisi la bonne réponse:
Max est _____ chez un ami.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Choisi la bonne réponse:
Max et Tom sont ______ au cinéma.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Choisi la bonne réponse:
Isa est _____ en ville.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Choisi la bonne réponse:
Isa et Sara sont _______ au restaurant.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Les verbes avec être au passé composé

Er zijn  werkwoorden die

moeten gebruiken worden

met être : het lijst zie je 

ernaast.

Je moet deze ww uit je 

hoofd leren.

SAMENVATTING

1. STAP 1: Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 29 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in.
2. STAP 2: Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er, -ir of -re eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 17). Zet het voltooid deelwoord achter het hulpwerkwoord ( avoir ou être).
3. STAP 3: Als je  voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord (zie dia 28).