ZORG EN WELZIJN LEVENSFASEN EN HYGIËNE

ZORG EN WELZIJN - LES 2
LEVENSFASEN EN HYGIËNE
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

ZORG EN WELZIJN - LES 2
LEVENSFASEN EN HYGIËNE

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les:
- Weten we welke levensfasen mensen hebben 
- Weten we hoe we hygiënisch moeten werken

Slide 2 - Slide

Wat betekent het woord 'LEVENSFASE'?
A
Het leven van een mens, van baby tot oudere
B
Het is een ander woord voor pubertijd
C
Mantelzorg
D
Een bepaalde periode in het leven van een mens

Slide 3 - Quiz

Elke levensfase heeft zijn eigen kenmerken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het woord cognitief?
A
Lichamelijk
B
Fysiek
C
Verstandelijk of geestelijk
D
Zelfredzaamheid

Slide 5 - Quiz

In iedere levensfase ontwikkelt iemand zich op lichamelijk, cognitief en sociaal gebied
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Welke levensfasen zijn er?
  • Baby (0 -1,5 jaar)
  • Peuter (1,5 - 4 jaar)
  • Kleuter (4-6 jaar)
  • Schoolkind (6-12 jaar)
  • Jongeren (12-25)
  • Volwassene (25-67 jaar)
  • Oudere (Vanaf 67 jaar) 

Slide 7 - Slide

Waarom is het belangrijk om als helpende iets af te weten van de verschillende levensfasen?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Wat betekent het woord 'hygiëne'
A
Handen wassen na toiletbezoek
B
Altijd handschoenen dragen
C
Voorkomen van besmetting door micro-organismen
D
Lang haar vast, bij brood smeren

Slide 10 - Quiz

Micro organismen zijn: 
De kleinste levende wezens die bestaan
Je ziet ze niet 
Goede en slechte micro organismen 

Slide 11 - Slide

Micro organismen zijn: 
  • Bacteriën (voedselvergiftiging, longontsteking, wondinfectie)
  • Virussen (griep, waterpokken)
  • Schimmels (voeten , geslachtsorganen)
  • Protozoa (tropische ziekten, bijvoorbeeld Malaria)

Slide 12 - Slide

Wat betekent 'weerstand'?
A
Bescherming van jouw lichaam tegen invloeden van buitenaf
B
Zelfredzaamheid
C
Intramurale zorg
D
Besmetting door de Malariamug

Slide 13 - Quiz

Welke doelgroep heeft vaker een verminderde weerstand?
A
Kleuters
B
Baby's
C
Peuters
D
Ouderen

Slide 14 - Quiz

Hoe kun je zorgen voor een goede weerstand ?

Slide 15 - Mind map

Wat betekent 'infectie'?
A
Besmetting met een ziekmaker
B
Een naam van een medicijn
C
Een spuit die je krijgt
D
Zorgplan

Slide 16 - Quiz

Wat doe je als helpende om infecties bij cliënten te voorkomen?

Slide 17 - Mind map

Hoe kun je besmet raken?
  • Lichaamsvocht bevat micro-organismen
(speeksel, urine, ontlasting, bloed)
  • Via vochtdruppels in de lucht (inademing)
  • Via voorwerpen die je aanraakt
  • Via de mond of slijmvliezen


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Slide

Huiswerk hygiëne 
Docent noteert op het bord. 

Slide 21 - Slide