Wat moet ik doen op mijn stage?

Wat moet je doen op je stage?
(schoolopdrachten)
1 / 17
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat moet je doen op je stage?
(schoolopdrachten)

Slide 1 - Mind map

Stage: wat wordt er van je verwacht?

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Introductie en uitleg over stageopdrachten, doelen en SMART (15 min).
  2. Zelf een doelstellingen SMART maken. (30 minuten)
  3. Je SMART doelstelling presenteren. (15 minuten)

Slide 3 - Slide

Je moet de volgende opdrachten maken:
  1. Fotografie (onboarding): fotoserie 
  2. AV (workflow en werksfeer): collega filmen/interviewen 
  3. Infographic (flowchart/animatie van media-uiting):  flowchart of animatie maken van de workflow 
  4. Artikel (evaluatie en reflectie): artikel schrijven 

Slide 4 - Slide

Je moet de volgende opdrachten maken:
  1. Fotografie (onboarding): fotoserie 
  2. AV (workflow en werksfeer): collega filmen/interviewen 
  3. Infographic (flowchart/animatie van media-uiting):  flowchart of animatie maken van de workflow 
  4. Artikel (evaluatie en reflectie): artikel schrijven 

Slide 5 - Slide

Stel jezelf drie leerdoelen voor je stage
  1.  1 x "Hard skill"

Slide 6 - Slide

Wat is GEEN "hard skill"?
A
functiegerelateerde vaardigheid
B
vaardigheden die nodig zijn om bepaalde taken en processen uit te voeren
C
persoonlijke vaardigheden, eigenschappen, gedragingen en houdingen
D
kennis van gereedschap, vreemde talen, het gebruik van specifieke software en apparatuur

Slide 7 - Quiz

Stel jezelf drie leerdoelen voor je stage
  1. 1 x "hard skill"
  2. 1 x "soft skill"
  3. 1 x "soft skill" of "hard skill" 

Slide 8 - Slide

Stel jezelf drie leerdoelen voor je stage
  1. 1 x "hard skill"
  2. 1 x "soft skill"
  3. 1 x "soft skill" of "hard skill" 
SMART

Slide 9 - Slide

SMART is een afkorting en staat voor
A
specialistisch, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden
B
specifiek, meetbaar, actueel, realistisch en tijdsgebonden
C
specifiek, meetbaar, acceptabel, relevant en tijdsgebonden
D
specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

SMART
  • Specifiek: "Wie, wat, waar, hoe, waarom?"
  • Meetbaar: "Wanneer heb je je doel behaald?"
  • Acceptabel: "Is het  wel haalbaar? 
  • Realistisch: "Waarom is het nodig?"
  • Tijdsgebonden: "Voor welke deadline?"

Slide 12 - Slide

Ik wil trainen voor de marathon van Rotterdam.
  • Specifiek: drie keer in de week, vereniging, trainer Mo, trainingsschema, gezonder en sportiever leven.
  • Meetbaar: april 2025, onder de 4 uur.
  • Acceptabel: genoeg tijd voor training, kan voedingspatroon aan passen.
  • Realistisch: al meerdere mensen succesvol met Mo en schema 
  • Tijdgebonden: Vanaf ‘volgende week’ tot de marathon

Slide 13 - Slide

Ik wil trainen voor de marathon van Rotterdam.
  • Specifiek: drie keer in de week, vereniging, trainer Mo, trainingsschema, gezonder en sportiever leven.
  • Meetbaar: april 2025, onder de 4 uur.
  • Acceptabel: genoeg tijd voor training, kan voedingspatroon aan passen.
  • Realistisch: al meerdere mensen succesvol met Mo en schema 
  • Tijdgebonden: Vanaf ‘volgende week’ tot de marathon
Met behulp van MO

Slide 14 - Slide

Wat ga je nu doen?
  • Je bedenkt vast één doel.
  • Is dat een soft of een hard skill?
  • Je maakt dit doel "SMART"
  • Je levert dit in in de opdracht in Teams.

Slide 15 - Slide

Wat ga je nu doen?
  • Je bedenkt vast één doel.
  • Is dat een soft of een hard skill?
  • Je maakt dit doel "SMART"
  • Je levert dit in bij de opdracht in Teams.
Stem af met je werkplekbegeleider.

Slide 16 - Slide

Presenteren
  • Een aantal mensen gaan hun doelstelling presenteren? (vrijwilligers/aangewezen vrijwilligers)
  • De rest van de klas luistert kritisch of de doelstellingen inderdaad wel SMART zijn.

Slide 17 - Slide