Op het examen moet je de verschillende klimaten kennen. Tropische regenklimaten, zeeklimaten, droge klimaten, landklimaten en sneeuw- en ijsklimaten: je moet ze allemaal kennen. Je moet weten waar ze voorkomen en wat de eigenschappen van deze klimaten zijn. Daarnaast moet je de verschillende weerelementen kennen. De weerelementen zijn temperatuur, neerslag, luchtdruk, wind en bewolking. Deze moet je kunnen herkennen.