1 kader

Present Simple
We gebruiken een present simple wanneer iets ALTIJD, NOOIT of REGELMATIG gebeurt.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Present Simple
We gebruiken een present simple wanneer iets ALTIJD, NOOIT of REGELMATIG gebeurt.

Slide 1 - Slide

Adverbs of frequency

Slide 2 - Slide

1. Always
2. Never
3. Often
4. Sometimes
5. Usually
Vaak 
Gewoonlijk
Nooit
Altijd
Soms

Slide 3 - Drag question

Zelden
Af en toe
Vaak
Over het algemeen
Rarely
Occasionally
Frequently
Generally
Seldom

Slide 4 - Drag question

BIJWOORDEN van FREQUENTIE
always
usually
regulary
often
sometimes
seldom
never

vóór het werkwoord
talk / write / watch / sit / can / have / move / etc.
na to BE 
am / are / is
was / were

Slide 5 - Slide

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 6 - Drag question

The difference between 
Can and Could 

Slide 7 - Slide

Can/Could
Beide vallen onder de categorie Hulpwerkwoorden 

Slide 8 - Slide

Can/ can't

kunnen / niet kunnen


mogen /niet mogen


vragen of iets kan


vragen of iets mag ( aan bekenden)




Can / can't
Can you speak English?

You can borrow my pen

Can you help me?

Can I go now? ( hier kun je ook 'may' gebruiken)

Slide 9 - Slide

Could/ Couldn't

verleden tijd van can 


 mogen of niet mogen  


zeggen dat iets zou kunnen zijn 

op een beleefde manier vragen of iets  zou kunnen of mogen 




Could / Couldn't
I could read when I was four

I couldn't do whatever  I wanted
It could be a cat 

Could  I have something to drink  please?

Slide 10 - Slide

SOME / ANY

SOME en ANY betekenen beide:

  • enkele
  • wat 
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)
                                                                           Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
                                                                     Every day I buy some sweets in the canteen.
                                                           Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
                                                                        My brother can't eat any nuts, he's allergic.


Slide 11 - Slide

We need some tomatoes.
Do we need any tomatoes?

Slide 12 - Slide

Daffy has some money.
Patrick doesn't have any money.

Slide 13 - Slide

SOME / ANY
Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 
maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 14 - Slide

I have ___ apples left.
A
any
B
some

Slide 15 - Quiz

Are there ___ cakes left?
A
any
B
some

Slide 16 - Quiz

He hasn't got ___ time.
A
any
B
some

Slide 17 - Quiz

Extra oefenen met 
some / any?



Slide 18 - Slide