MM 1B - H6 Toetsvoorbereiding

Welkom
Mens en Maatschappij
1 / 27
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,2

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Mens en Maatschappij

Slide 1 - Slide

H6 Toetsvoorbereiding - Vraagsoorten

  • Omcirkel het juiste (ant)woord...
  • Waarom...? Wie...? Wat...? Waar...?
  • Welke kenmerken horen bij....(begrippen)
  • Kaarten aflezen
  • Wat hoort bij wat?
  • Geef een voorbeeld van...
  • Hoe heet...?
  • Vul in...
  • Leg uit...
  • Welk woorden passen bij deze afbeelding...?
  • Zet in de goede volgorde...
  • Wat is waar?
H6 Toetsvoorbereiding - Begrippen

  • Stedelijk gebied, landelijk gebied
  • Stad, dorp
  • Voorzieningen, grondgebruik
  • Tijd van steden en staten, Middeleeuwen
  • Hanze
  • Markt, marktplaats, ambachtsman
  • Textiel
  • Feiten, historische feiten
  • Verstedelijking, landbouwstedelijke samenleving
  • Burgers
  • Centralisatie, centraal bestuur
  • Binnenstad
  • Randstad, Groene Hart, Vinex-wijk
  • Bevolkingsdichtheid, dunbevolkt, dichtbevolkt
  • Forens, woon-werkverkeer
  • Hoofdverbindingen
  • Files

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.1 Stad en land
Leerdoelen
  • Je kent de voorzieningen in dorpen en steden.
  • Je kent het verschil tussen stedelijke en landelijke gebieden.
  • Je kent de verschillen in grondgebruik.



Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.1 Stad en land
Uitleg
  • Stad (meer dan 10.000 inwoners): veel werk, veel mensen, veel gebouwen, meer voorzieningen.
  • Dorp (minder dan 10.000 inwoners).
  • Voorzieningen = winkels, uitgaansgelegenheden (bioscoop, restaurant etc.), scholen, ziekenhuis, kantoren.
  • Veel steden bij elkaar = stedelijk gebied.
  • Veel platteland (dorpen) = landelijk gebied.




Waar vind je in Nederland veel stedelijke gebieden?

Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.1 Stad en land
Uitleg
  • Meer werk > meer mensen > groei steden = verstedelijking.
  • Kenmerken landelijk gebied: minder mensen (dorpen), meer ruimte (akkerland, weiland, natuurgebied), meer landbouw (boerderijen), minder voorzieningen.




Slide 5 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.1 Stad en land
Uitleg
Grondgebruik
  • Agrarisch: landbouw.
  • Natuur: bossen, heide, strand, duinen.
  • Bebouwing: huizen, industrie, kantoren.
  • Verkeer: wegen, spoorlijnen.
  • Water: kanalen, rivieren, meren, sloten.




Slide 6 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.1 Stad en land
Controle leerdoelen
  • Noem drie voorzieningen.
  • Noem twee verschillen tussen stedelijke en landelijke gebieden.
  • Noem vier manieren van grondgebruik



Slide 7 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Het ontstaan van steden
Leerdoelen
  • Je kent de oorzaken van verstedelijking.
  • Je weet wat handel en ambachten zijn.
  • Je weet wat de Hanze was.



Slide 8 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Het ontstaan van steden
Uitleg
  • Rond 1000 na Christus nieuwe manier van voedsel verbouwen > gebruik van mest, gebruik van de ploeg
  • > betere oogsten > meer voedsel > overschot > verkoop op de markt > handel 
  • > ontstaan van andere beroepen > ambachten = dingen maken voor anderen (timmerman, bakker, slager, schoenmaker, dichter enzovoort)
  • > ambachtsmannen gingen wonen op plekken waar veel mensen kwamen > marktplaatsen > ruilen ('ik schrijf een tekst voor jou, jij levert drie kippen aan mij') en verkopen.



Slide 9 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Het ontstaan van steden
Uitleg
  • Den Bosch, rond 1500.
  • Lakenmarkt = verkoop van laken (textiel).
  • Wever maakt textiel van wollen draad > kleermaker koopt de stof en maakt er kleren.
  • Wevers en kleermakers waren ambachtsmannen. Weven en kleermaken zijn ambachten.



Slide 10 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Ontstaan van steden
Leerdoelen
  • Je weet wat de Hanze is.
  • Je weet wat een historisch feit is.



Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 11 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Ontstaan van steden
Leerdoelen
  • Je weet wat de Hanze is.

Uitleg
  • Handelaren reisden samen en werkten samen.
  • Zij vervoerden hun producten over de rivieren met een kogge.
  • Zo trokken zij van marktplaats naar marktplaats.
  • De organisatie van samenwerkende handelaren werd Hanze genoemd.
  • De steden waarin deze handelaren zich vestigden werden Hanzesteden genoemd.
  • De steden veranderden door de aanleg van grachten en muren. 
  • In de tijd van steden en staten (1000-1500 nC) ontstonden steeds meer steden in Europa.



Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 12 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Ontstaan van steden
Leerdoelen
  • Je weet wat een historisch feit is.

Uitleg
Middeleeuwen 
  • Tijd van monniken en ridders (500 - 1000 nC)
  • Tijd van steden en staten (1000 - 1500 nC)

Historisch feit
  • Een gebeurtenis uit de geschiedenis die je kunt controleren (met een bron zoals een tekstfragment, een potscherf, een opgraving).
Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 13 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.2 Ontstaan van steden
Leerdoelen
  • Je kent de oorzaken van verstedelijking.
  • Je weet wat handel en ambachten zijn.
  • Je weet wat de Hanze is.
  • Je weet wat een historisch feit is.

Controle lesdoelen
  • Welke ontwikkelingen in de landbouw zorgden voor de groei van steden?
  • Welke hoort niet in het rijtje thuis: boer - schoenlapper - wever.
  • Waarom lagen de Hanzesteden aan een rivier?
  • Welke bronnen hebben we om het historische feit van de Hanzesteden te controleren?
Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 14 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat burgers en edelen zijn.
  • Je weet wat de landbouwstedelijke samenleving is.
  • Je weet wat centraal bestuur betekent en hoe dit in de middeleeuwen geregeld was.
Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 15 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat burgers en edelen zijn.

Uitleg
  • Inwoners van een (middeleeuwse) stad worden burgers genoemd.
  • In het centrum van de stad woonden de rijke burgers (rond de kerk, het stadhuis en in rijke koopmanshuizen).
  • In de middeleeuwse stad was het vaak vies. Er was nog geen riool. De uitwerpselen stroomden door een geul langs de weg naar het laagste punt buiten de stad.
Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC
Kijk mee...

Slide 16 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat de landbouwstedelijke samenleving is.

Uitleg
  • Door de toename van handel en ambachten groeiden de steden.
  • De landbouwsamenleving veranderde in een samenleving van landbouw én steden. Dit wordt een landbouwstedelijke samenleving genoemd.
  • Boeren verkochten hun producten en kochten producten van ambachtslieden en andersom. Boeren en burgers hadden elkaar nodig.
  • Geld werd een belangrijk ruilmiddel > ontstaan banken (letterlijke banken langs het marktplein).


Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 17 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat centraal bestuur betekent en hoe dit in de Middeleeuwen geregeld was.

Uitleg
  • Edelen bouwden kastelen en huurden ridders. Edelen gaven rechten aan steden, bijvoorbeeld het recht om tol te heffen, wetten te maken of een stadsmuur te bouwen.
  • Graaf Floris V bouwde bijvoorbeeld de Ridderzaal in Den Haag.


Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC
Waar kennen jullie de Ridderzaal van?

Slide 18 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat centraal bestuur betekent en hoe dit in de Middeleeuwen geregeld was.

Uitleg
  • De koning was de belangrijkste edelman.
  • Rond 1300 nam de koning veel macht van de edelen weer terug.
  • De koning maakte wetten en liet de mensen belasting betalen.
  • De koning heerste over zijn gebied vanuit één plaats > centraal bestuur of centralisatie.
  • Een gebied onder één bestuur heet een staat.
  • Frankrijk en Engeland werden belangrijke staten in Europa.


Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 19 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.3 Stad en land in vroegere tijden
Leerdoelen
  • Je weet wat centraal bestuur betekent en hoe dit in de Middeleeuwen geregeld was.

Uitleg
  • De koning was de belangrijkste edelman.
  • Rond 1300 nam de koning veel macht van de edelen weer terug.
  • De koning maakte wetten en liet de mensen belasting betalen.
  • De koning heerste over zijn gebied vanuit één plaats > centraal bestuur of centralisatie.
  • Een gebied onder één bestuur heet een staat.
  • Frankrijk en Engeland werden belangrijke staten in Europa.


Tijd van steden en staten
1000 - 1500 nC

Slide 20 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe steden in Nederland zijn opgebouwd.
  • Je weet wat bevolkingsdichtheid is.
  • Je weet hoe verkeer in Nederland geregeld is.




Welke bekende Nederlandse stad zie je hier?

Slide 21 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe steden in Nederland zijn opgebouwd.

Uitleg
  • Oude historische kern of centrum > binnenstad.
  • Rond binnenstad kleine, goedkope huizen die dicht op elkaar staan.
  • Daar omheen flats en woonerven (gebouwd tussen 1960-1990).
  • Moderne nieuwbouwwijken  > Vinex-wijken.



Luchtfoto Zoetermeer

Slide 22 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe steden in Nederland zijn opgebouwd.

Uitleg
  • Randstad = stedelijk gebied met groen gebied middenin.
  • Steden aan de rand > Rand-stad.
  • Groen in het midden > Groene Hart.
  • Door nieuwbouw dreigt het Groene Hart te verdwijnen.
  • Daarom Vinex-wijken aan rand van grote steden.


Welke vier grote steden liggen in de Randstad?

Slide 23 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet wat bevolkingsdichtheid is.

Uitleg
  • Hoe meer mensen in een gebied wonen, hoe drukker het is.
  • Veel mensen in een gebied, noem je dichtbevolkt.
  • Weinig mensen in een gebied noem je dunbevolkt.
  • Bevolkingsdichtheid = aantal inwoners per km2.


Is de Randstad dun- of dichtbevolkt?

Slide 24 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe verkeer in Nederland geregeld is.

Uitleg
  • Forensen = mensen die heen en weer reizen tussen werk en woning.
  • Woon-werkverkeer = reizen tussen werk en woning.
  • Nederland en de Randstad zijn dichtbevolkt > veel woon-werkverkeer > veel files = rijen van langzaamrijdende en stilstaande auto's.
  • Problemen door files > mensen zijn veel tijd kwijt, transportproducten komen later aan en transportbedrijven kunnen minder ritten maken > dit kost allemaal geld.



Kijk mee... (Wat kost de files?)

Slide 25 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe verkeer in Nederland geregeld is.

Uitleg
  • Hoofdverbindingen = wegen die grote en belangrijke steden met elkaar verbindt.
  • Autosnelwegen
  • Spoorwegen
  • Waterwegen
  • Nederland verdient veel geld aan transport (= vervoeren producten) > hoofdverbindingen moeten goed zijn > maatregelen: wegen verbreden, nieuwe spoorlijnen (hogesnelheidslijn en Betuwelijn)



Denk ook aan de bereikbaarheid van luchthaven Schiphol en de zeehaven van Rotterdam.

Slide 26 - Slide

Hoofdstuk 6: Leven in de stad
6.4 Stad en land in onze tijd
Leerdoelen
  • Je weet hoe steden in Nederland zijn opgebouwd.
  • Je weet wat bevolkingsdichtheid is.
  • Je weet hoe verkeer in Nederlands geregeld is.

Controle leerdoelen?
  • Waarom worden Vinexwijken zelden tot nooit in het centrum van een stad gebouwd?
  • Waar of niet waar? Hoe meer mensen in een gebied, hoe dunnerbevolkt dat gebied is.
  • Wat zijn hoofdverbindingen in het verkeer?


Slide 27 - Slide