11.3 Zwangerschap

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

11.3 Zwangerschap

Doelen van deze les

Je leert:

hoe moeder en kind veranderen tijdens de zwangerschap

hoe het kindje in de baarmoeder leeft

welk effect schadelijke stoffen op het embryo heeft

hoe de bevalling gaat

hoe tweelingen ontstaan

havo blz. 18 - bron 9           

9 maanden zwanger

Embryo

Foetus

1. Ontsluiting

2. Uitdrijving

3. Nageboorte

Waar vindt de bevruchting plaats?

1. eierstok
2. eileider
3. baarmoeder
4. vagina

Hoe noemen we het nieuwe kindje in de eerste 12 weken?

1. foetus
2. embryo

Wat is WAAR over een foetus?

1. de bloedvaten moeten nog ontstaan
2. de botten moeten nog ontstaan
3. de zintuigen moeten nog ontstaan
4. alles is er al, hij/zij hoeft alleen nog maar te groeien

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?

1. 1 slagader en 1 ader
2. 1 slagader en 2 aders
3. 2 slagaders en 1 ader
4. 2 slagaders en 2 aders

Je ziet hier een schematische weergave van de navelstreng. 

WAAR en IN WELKE RICHTING gaat koolstofdioxide?

Sleep één goede pijl naar de goede plek. De andere pijl moet je laten staan.

Welke orgaan of welke organen beschermen het kindje tegen schokken en stoten?

1. baarmoederwand met spierlaag
2. vruchtvliezen en vruchtwater
3. placenta
4. navelstrengader en navelstrengslagaders

Het bloed van de foetus en moeder is rechtstreeks met elkaar verbonden

1. Waar
2. Niet waar

Af en toe roken of alcohol drinken, kan tijdens de zwangerschap geen kwaad. Als je het maar niet veel doet.

1. Waar
2. Niet waar

Goed of fout?
1. Een zwangere vrouw heeft geen eisprong en menstruatie
2. Een zwangere vrouw moet vaker naar de wc

1. 1. goed 2. goed
2. 1. goed 2. fout
3. 1. fout 2. goed
4. 1. fout 2. fout

Op welke manier liggen de kindjes in de buik?

gewone ligging

stuitligging

dwarsligging

Wat is de volgorde van de bevalling?

1. ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
2. uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
3. ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
4. uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Huiswerk TL

Van 11.1: opdr 22

Van 11.2: opdr 3 en 6

Van 11.3: 9, 11, 15 en 17

Huiswerk Havo

Van 11.1: opdr 20

Van 11.2: opdr 3 en 5

Van 11.3: opdr 10, 17 en 18

Doelen van deze les

Je leert:

hoe een tweeling ontstaat

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een eeneiige tweeling?

1. 1 zaadcel en 1 eicel
2. 1 zaadcel en 2 eicellen
3. 2 zaadcellen en 1 eicel
4. 2 zaadcellen en 2 eicellen

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een twee-eiige tweeling?

1. 1 zaadcel en 1 eicel
2. 1 zaadcel en 2 eicellen
3. 2 zaadcellen en 1 eicel
4. 2 zaadcellen en 2 eicellen