3 Examentraining Duits signaalwoorden - soorten vragen - quizlet links vmbo

Examentraining Duits
1 / 50
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Examentraining Duits

Slide 1 - Slide

Vraagsoorten
  • Gesloten vragen:
1. meerkeuzevragen
2. meerkeuze-invulvragen (gatentekstvragen)

  • Voorgestructureerde vragen:
3. beweringsvragen (wel/niet/juist/onjuist)
4. ordeningsvragen

5. Citeervragen
6. Openvragen
7. Beoordelingsvraag
8. Kernvraag
9. Functievraag



Slide 2 - Slide

  • Hoe ziet het examen eruit?
Opbouw examen:
  • eerste tekst(en) eenvoudig
  • moeilijke teksten in het midden
  • laatste tekst(en) eenvoudig


TIP moeilijke tekst? kost het te veel tijd?
Overslaan, eerst makkelijke teksten maken!

Slide 3 - Slide

  • Hoe ziet het examen eruit?
Je krijgt...
  1. een tekstboekje
  2. een vragenboekje
  3. een uitwerkbijlage
  4.  Je krijgt een woordenboek
       (D>NL)
Het examen bestaat uit...
  1. ca. 40 vragen
  2. ca. 10 -14 teksten

Slide 4 - Slide

  • Het grote geheim!

Het Centraal Examen vraagt niet per se om leesvaardigheid.

Het vraagt om begrip over wat CITO van je wil.
Weet je dat, dan haal je goede cijfers.

Slide 5 - Slide

  • Voorbereiding Examen Duits

Examenwoordenschat leren
  • Examenbundel - signaalwoorden/verbanden
  • Quizlet 
  • Veel voorkomende vraagstelling: Examenbundel en Quizlet!
Examenteksten/-vragen oefenen
  • Examify.nl
  • LessonUp: examentraining
  • examenblad.nl

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Welk signaalwoord/functiewoord hoort bij welk tekstverband? Sleep de goede antwoorden naar elkaar toe.
zum Beispiel
zudem
denn
obwohl
daher
voorbeeld
opsomming
reden / oorzaak
tegenstelling
gevolg / conclusie

Slide 9 - Drag question

Er sucht zwar eine Arbeit, …………… er findet keine.
A
aber
B
also
C
weil

Slide 10 - Quiz

Heute steht Michael sehr früh auf, …………… er einen Termin beim Arbeitsamt hat.

A
bis
B
sogar
C
weil

Slide 11 - Quiz

Er geht nicht zur Arbeit, …………… bleibt zu Hause.
A
bevor
B
oder
C
sondern

Slide 12 - Quiz

…………… der Bus endlich kommt, muss er etwa 15 Minuten an der Bushaltestelle warten.
A
Bevor
B
Damals
C
Jetzt

Slide 13 - Quiz

. …………… er mit dem Bus fährt, liest er erneut die Zeitung. Zuerst die Sportnachrichten.
A
Allerdings
B
Stattdessen
C
Während

Slide 14 - Quiz

…………… er den Sportteil zu Ende gelesen hat, will er die Stellenanzeigen lesen.
A
Nachdem
B
Wegen
C
Zuletzt

Slide 15 - Quiz

…………… er jedoch die Stellenanzeigen liest, kontrolliert er die gestrigen Lottozahlen.
A
Bevor
B
Schließlich
C
So

Slide 16 - Quiz

Der Lehrer ist symphatisch. Er hat ..... alle Schülern gute Noten und Leckeres gegeben.
A
obwohl
B
denn
C
zum Beispiel
D
daher

Slide 17 - Quiz

Ich mache alle Aufgaben mit den Trucs von Herrn Lucassen. Schließlich habe ich die Leseprüfung gut bestanden.
A
gevolg/conclusie
B
reden/verklaring
C
tegenstelling
D
uitbreiding/opsomming

Slide 18 - Quiz

  • Hoe zitten teksten in elkaar?

  • Introductie van het onderwerp
  • Argumenten worden genoemd
  • Expertvragen worden gesteld
  • Voorbeelden worden genoemd

Slide 19 - Slide

  • Het stappenplan aanpak CE

1. titel, plaatje, intro, tussenkopjes,
2. vraagtype: stappenplan
3. vraag uitmelken:
a. Welke info geeft de vraag?
b. Wat willen ze weten?
c. Waar moet ik lezen ? ( streep naast de tekst)1. 

Slide 20 - Slide

  • Het stappenplan aanpak CE

4. lezen van het tekstdeel + markeren in de tekst : signaalwoorden, dubbele punt, aanhalingstekens
5. Bewijs aanstrepen in tekst + nummer vraag in kantlijn noteren.

Slide 21 - Slide

Soorten examenvragen
  • Gesloten vragen:
1.  meerkeuzevragen
2. meerkeuze-invulvragen (gatentekstvragen)

  • Voorgestructureerde vragen:
3. beweringsvragen (wel/niet/juist/onjuist)
4. ordeningsvragen

5. Citeervragen
6. Open vragen
7.  Beoordelingsvraag
8. Kernvraag
9. Functievraag

Slide 22 - Slide

Gesloten vragen!
1. Meerkeuzevragen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Tip: meerkeuze-vragen
Versterkingen worden vaak gebruikt om foute antwoorden te formuleren.
Voorbeelden:.  nur, alles, völlig, mehr (mehr X als Y), vor allem

Slide 27 - Slide

Gesloten vragen!
2. Meerkeuze-invulvragen (gatentekstvragen)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Meerkeuze-invulvragen (gatentekstvragen)
Bij signaalwoorden en tekstverbanden
1. Zoek in de alinea/ laatste zin naar signaalwoorden of dubbele punt (zin na het gat). 


2. Kijk of het antwoord negatief of positief is

3. Goktip: Als 2 van de invulopties tegenstellingen van elkaar zijn, is het vaak 1 van deze 2.
  • dus……. reden voor gat
  • maar……tegengestelde van gat
  • -----:…….na dubbele punt staat inhoud van het gat.
  • Is de tekst negatief --> kies het negatieve antwoord. 
  • Is het een positieve tekst --> kies het positieve antwoord

Slide 30 - Slide

Voorgestructureerde vragen!
3. Beweringsvragen (wel/niet,juist/onjuist)

Slide 31 - Slide

Beweringsvragen
  • juist/onjuist - wel/niet vragen
1. Tekst globaal lezen > indruk krijgen van de inhoud
2. Lees de beweringen + markeer kernwoorden in de beweringen
3. Waar staat het in de tekst? En wat staat er precies? 
-Probeer kort in eigen woorden het gedeelte samen te vatten
-Bepaal of de bewering wel of niet klopt


TIP als het niet overeenkomt met de tekst, betekent dat niet dat je het niet in de tekst kan vinden! Soms staat er het tegenovergestelde, of een klein verschil.

Slide 32 - Slide

Voorgestructureerde vragen!
4. Ordeningsvragen

Slide 33 - Slide

Ordeningsvragen
Delen van de tekst in de juiste volgorde zetten

1. Lees alle stukjes zorgvuldig door en let vooral op de eerste en laatste zin van elk stukje (meestal alinea)
-Want: de eerste zin moet logisch aansluiten op de laatste zin van het vorige stukje (alinea)
2. Zoek naar signaalwoorden = aanwijzingen voor opbouw tekst
-Klaar? Lees alles nog eens goed door


Slide 34 - Slide

5. Citeervragen

Slide 35 - Slide

Citeervragen
1. Lees de vraag: Vertaal de vraag. Begrijp de vraag.
De vraag geeft aan hoe je moet antwoorden!
Voorbeeld: Met welke twee zelfstandige naamwoorden worden... aangeduid?
Noem de eerste twee woorden van een zin...
-Als de vraag ook met een citaat wordt ingeleidt, dan moet je het citaat:
Goed begrijpen & Markeren in de tekst

Slide 36 - Slide

6. Openvragen

Slide 37 - Slide

Openvragen 
  • lees de vraag, onderstreep de kernwoorden
  • lees de bijbehorende alinea
  • markeer de zin waar het antwoord staat
  • vertaal die zin
  • checken, vertalen, antwoord geven
  • geef antwoord in het Nederlands
  • formuleer duidelijk, alsof je aan een jonger kind uitlegt

Slide 38 - Slide

7. Beoordelingsvraag

Slide 39 - Slide

Beoordelingsvraag
  • Probeer je een oordeel te vormen over de tekst of het tekstgedeelte
  • Probeer de sfeer / de toonzetting te treffen. Hoe komt de tekst bij je over? Kritisch, sarcastisch, ironie, satirisch, sceptisch….?

  • Voorbeeld: Wie äußert der Autor sich ...... 

Slide 40 - Slide

8. Kernvraag

Slide 41 - Slide

Kernvraag
  • Indien in de vraag aangeduid beperk je je ook hier tot de aangegeven regels / alinea's
  • Laat je niet afleiden door allerlei informatie. die er wel mee te
  • maken heeft, maar concentreer je op de belangrijkste informatie
  • De kern, de belangrijkste bewering springt er meestal aan het einde van de alinea uit (ook wel eens aan het begin)

  • Voorbeeld: Was ist der Kern / das Hauptthema / der Hauptgedanke / die Hauptaussage dieses Absatzes / Textes?

Slide 42 - Slide

9. Functievraag

Slide 43 - Slide

Functievraag
  • Probeer de bedoeling van he tekststuk te doorgronden
  • Gaat het om een voorbeeld (zum Beispiel / bespielsweise / etwa), voorwaarde (wenn/falls /Bedingung / Voraussetzung), opsomming (außerdem / zudem / darüber hinaus / hinzu kommt / überdies / daneben), conclusie (also / somit / infolgedessen / folglich / demnach), tegenstelling (aber / jedoch / trotzdem / dennoch), oorzaak-gevolg (so daß / indem / deshalb / darum / weil / denn / deswegen / aus diesem Grund), voorbehoud (wenn auch / obwohl / obschon)
  • Let dus goed op de cursief gedrukte signaalwoorden. Leer ze! 

  • Voorbeeld: Wie verhalten sich Satz / Zeile (..) zu … ?

Slide 44 - Slide

Woorden raden of hakken
Gedetailleerd lezen; hele/ gedeelte van tekst lezen, op zoek naar verbanden.
Selectief lezen; zoeken naar één bepaald gegeven
Plaatjes, titel, tussenkopjes.
Verbanden tussen delen van de tekst ontdekken m.b.v. signaalwoorden
Snel en globaal lezen 
Gebrek aan woordenschat compenseren.
Woorden afleiden
Intensief lezen
Scannen
Structuur ontdekken en gebruiken
Voorspellen
Skimmen
Voorkennis gebruiken

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Hoe kan ik me het best voorbereiden?
- Signaalwoorden en tekstverbanden uit je hoofd leren 
- veelvoorkomende woorden en uitdrukkingen in de 
   vraagstelling uit je hoofd leren.
- veelvoorkomende woorden op het examen uit je hoofd leren 
- Examentips om te slagen lezen
- met oude examens oefenen (www.examenblad.nl)
- Maak een planning en begin op tijd met leren!

Slide 48 - Slide

Slide 50 - Slide