Kosten van bedrijfsmiddelen (2), 15-09-2021

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
40 minuten: uitleg en leerdoelen
5 minuten: pauze
30 minuten: Opdrachten maken
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 43
next
Slide 1: Slide
basis calculatiesMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
40 minuten: uitleg en leerdoelen
5 minuten: pauze
30 minuten: Opdrachten maken
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Slide

Het kiezen van de juiste afschrijfmethode
afschrijvingspercentage :100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

Slide 2 - Slide

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken de jaarlijkse afschrijving

Slide 3 - Open question

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde
economische levensduur




Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400
          3                    


 

Slide 4 - Slide

Je schaft een computer aan voor €1.500,- Na 3 jaar kun je deze nog verkopen voor €300,- Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage (in % van de aanschafwaarde)

Slide 5 - Open question

Uitwerking Formule:

aanschafwaarde - restwaarde
economische levensduur

            afschrijvingsbedrag       x 100
  aanschafwaarde        



Uitwerking met getallen:

1500 - 300                 =400
          3                    

 400         x 100         =26,67%
1500        
 

Slide 6 - Slide

Je hebt een bedrijfsauto aangeschaft voor €18.000,- die je afschrijft met 28% van de boekwaarde. Bereken de boekwaarde na het tweede jaar

Slide 7 - Open question

Uitwerking:
afschrijvingspercentage : 100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar


28: 100 x 18.000 = 5040
18000 - 5040 = 12960

28: 100 x 12960 = 3628,8
12960 - 3628,8 = 9331,20


Slide 8 - Slide

Leerdoelen:
1. Je kan met BTW rekenen.
2. Je kan een keuze maken tussen afschrijvingsmethode.
3. Je kan afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde.

HUISWERK: Opdracht 15 en 16

Slide 9 - Slide

BTW
Belasting over de toegevoegde waarde.

Slide 10 - Slide

Winkelprijs

De winkelprijs is de prijs die de consument in de winkel betaalt voor een product of dienst. Dit wordt ook wel de consumentenprijs genoemd. Het is de prijs die je aan de winkelier betaalt, inclusief btw.


consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 11 - Slide

Van inkoopprijs tot consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs


verkoopprijs + btw

= consumentenprijs

Slide 12 - Slide

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.

Slide 13 - Slide

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 14 - Slide

Van verkoopprijs naar consumentenprijs
De verkoopprijs van een jas is € 125,00.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€125,00 : 100 x 21 en dat tel je bij de €125,00 op OF €125,00 : 100 x 121

€ 125,00 : 100 x 21 = € 26,25
€ 125,00 + € 26,25 = € 151,25

Slide 15 - Slide

Terugrekenen van consumentenprijs naar verkoopprijs
De consumentenprijs van een product is € 159,95.
De btw is 21%.

De verkoopprijs:
€ 159,95 : 121 x 100 = € 132,19

Slide 16 - Slide

De prijs is 60 euro exclusief 6% btw.
Bereken de prijs inclusief btw.

Slide 17 - Open question

Uitwerking
€ 60 x 1,06 = € 63,60

of
 

60 euro = 100 %
60/100 x 106 = € 63,60

Slide 18 - Slide

Complementaire kosten
  • Komen bij het hebben van een bedrijfsmiddel 

Slide 19 - Slide

Rentekosten

Slide 20 - Slide

gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
Bij afschrijvingen veranderd de waarde van productiemiddelen continu daarom rekent men rentekosten met het gemiddeld geïnvesteerd vermogen (GGV).

(waarde beginperiode + waarde eindperiode) : 2= GGV

Slide 21 - Slide

GGV voor gehele levensduur
GGV per jaar

Slide 22 - Slide

Voorbeeld
Peter is importeur van elektrische fietsen. Voor het transport van de fietsen heeft Peter een trailer laten bouwen.
De trailer past achter de bestelwagen en kan 40 fietsen vervoeren.
De trailer heeft een aanschafwaarde van € 17.000,- exclusief BTW.
Peter schrijft de trailer in 5 jaar af tot een restwaarde van € 2.000,-.
Hierdoor bedraagt de jaarlijkse afschrijving:


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Om de trailer aan te kunnen schaffen heeft Peter geld moeten lenen met behulp van crowdfunding.
De rente bij crowdfunding bedraagt maar liefst 8% per jaar.
De jaarlijkse rentekosten op basis van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen voor de gehele levensduur van de trailer bedragen:

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

De jaarlijkse rentekosten bedragen dan 8% van € 9.500,- = € 760,00.
In vijf jaar betekent dit dat de totale rentekosten 5 x € 760,- = € 3.800,- bedragen.

Slide 27 - Slide

Opgave 1

Slide 28 - Slide

a. Hoeveel bedragen de jaarlijkse afschrijvingskosten

Slide 29 - Open question

b. Hoeveel bedragen de jaarlijkse rentekosten

Slide 30 - Open question

Uitwerking opgave 1

Slide 31 - Slide

Voorbeeld 2
Peter kan ook besluiten om de rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen per jaar te bereken.
Hierdoor nemen de rentekosten per jaar af. Hiervoor moet hij de boekwaarde aan het begin van jaar verminderen met de afschrijving. Hierdoor kan hij de boekwaarde aan het einde van het jaar berekenen.

Slide 32 - Slide

Zo zien zijn afschrijvingen eruit

Slide 33 - Slide

Dit zijn dan de rentekosten voor het eerste jaar




De rentekosten in het eerste jaar zijn dan 8% van € 15.500,- = € 1.240,-

Slide 34 - Slide

Dit zijn dan de rentekosten voor het tweede jaar




De rentekosten in het tweede jaar zijn dan 8% van € 12.500,- = € 1.000,-. Enz.

Slide 35 - Slide

Op deze manier bedragen de rentekosten gedurende de gehele levensduur...

Slide 36 - Slide

En zo krijg je de totale kosten van bedrijfsmiddelen!

Slide 37 - Slide

5 minuten pauze
timer
5:00

Slide 38 - Slide

Aan de slag!
Wat? Maak opdracht 9, 10, 11, 12 van kosten
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of met Basis calculaties
timer
35:00

Slide 39 - Slide

De prijs is 83,49 euro inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

Slide 40 - Open question

Uitwerking
Exclusief = altijd 100%
Inclusief is in deze opgave 121%
Dus € 83,49 = 121 %
83,49/121 x 100 = € 69

Slide 41 - Slide

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 42 - Quiz

HUISWERK
opdrachten 15 en 16
Hoofdstuk 'kosten soorten'
Paragraaf 'kosten bedrijfsmiddelen'

Slide 43 - Slide