This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Oefentoets Verkoopcijfers
Succes!
Slide 1 - Slide
De verkoopprijs inclusief btw noemen we ook wel de:
A
inkoopfactuurprijs
B
verkoopkosten
C
verkoopprijs
D
consumentenprijs
Slide 2 - Quiz
De prijs die de detaillist betaalt aan de groothandel noemen we de:
A
verkoopprijs
B
inkoopfactuurprijs
C
fabricagekosten
D
inkoopprijs
Slide 3 - Quiz
De nettowinst bereken je als volgt:
A
inkoopprijs + brutomarge
B
commerciele kostprijs + winstopslag
C
brutowinst - kosten
D
omzet - inkoopkosten
Slide 4 - Quiz
De verkoopprijs bereken je als volgt:
A
inkoopprijs + brutowinst
B
brutowinst - overige kosten
C
omzet - inkoop
D
inkoopprijs + btw
Slide 5 - Quiz
De omzet van de kledingwinkel van Klaas is EUR 35.000, de inkoopwaarde is EUR 15.000 en de kosten zijn EUR 7.500. De brutowinst is:
A
20.000
B
12.500
C
2.500
D
75.000
Slide 6 - Quiz
De omzet van de kledingwinkel van Klaas is EUR 35.000, de inkoopwaarde is EUR 15.000 en de kosten zijn EUR 7.500. De nettowinst is:
A
20.000
B
12.500
C
2.500
D
75.000
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het begrip wanneer de brutowinst in procenten is van de inkoopprijs?
A
Brutowinst
B
Brutowinstopslag
C
Brutowinstmarge
D
Brutowinstaftrek
Slide 8 - Quiz
Totaalbedrag waarvoor de verkochte artikelen zijn ingekocht, exclusief btw.
Totaalbedrag waarvoor de artikelen zijn ingekocht, inclusief btw.
De btw die je betaalt aan leveranciers en die je terugontvangt van de Belastingdienst.
De btw die je ontvangt van klanten en die je moet afdragen aan de belastingdienst
Inkoopfactuurprijs
Inkoopwaarde van de omzet
Voorbelasting
Verschuldigde omzetbelasting
Slide 9 - Drag question
Hieronder zie je het nettowinstschema. Wat moet er op plek 1 komen te staan?
A
Afzet
B
Exploitatiekosten
C
Inkoopwaarde van de omzet
D
Omzetbelasting
Slide 10 - Quiz
Hieronder zie je het nettowinstschema. Wat moet er op plek 2 komen te staan?
A
Afzet
B
Exploitatiekosten
C
Inkoopwaarde van de omzet
D
Omzetbelasting
Slide 11 - Quiz
Een artikel wordt in de winkel verkocht voor een consumentenprijs van € 34,95. De btw is het hoge tarief. Hoeveel btw betaalt de klant voor dit product?
A
€7,35
B
€6,07
C
€5,49
D
€6,65
Slide 12 - Quiz
Wat moet er op de puntjes komen te staan?
A
Omzet
B
Nettowinst
C
Winst
D
Verkoopprijs
Slide 13 - Quiz
Een hoge omzet zorgt automatisch voor een hoge brutowinst.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Van een doucheset zijn de volgende gegevens bekend: • de consumentenprijs is € 64,95 • het brutowinstpercentage is 62% van de inkoopprijs • voor de btw geldt het h-tarief
Bereken de inkoopprijs (afronden op 2 decimalen nauwkeurig)
A
€33,13
B
€53,67
C
€48,15
D
€40,27
Slide 15 - Quiz
Consumenten Omzet
BTW
Netto Omzet
Inkoopwaarde
Brutowinst
Exploitatiekosten
Bedrijfsresultaat
Slide 16 - Drag question
Hoe bereken ik de brutowinstopslag?
A
Brutowinst : IWO x 100%
B
Brutowinst : Omzet x 100%
C
Brutowinst x IWO : 100%
D
Brutowinst x Omzet : 100%
Slide 17 - Quiz
De inkoopprijs van een product is 15 euro. De brutowinstopslag 25%. De BTW bedraagt 21%. Wat is de verkoopprijs incl. BTW?
A
18,75
B
21,90
C
22,69
D
6,90
Slide 18 - Quiz
De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs per artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50 per artikel. Wat is de bruto winst van de maand mei.
A
€ 7.500
B
€ 10.00
C
€ 12.500
D
€ 15.000
Slide 19 - Quiz
verkoopfactuurprijs
inkoopfactuurprijs
consumentenprijs
verkoopprijs
inkoopprijs
inkoopwaarde
inclusief btw
exclusief btw
Slide 20 - Drag question
de consumentenprijs
de nettoverkoopprijs
De BTW
Bruto verkoopprijs
0 %, 9%, 21%
De prijs zonder BTW
Slide 21 - Drag question
Wie betaald de btw?
A
De ondernemers
B
De consumenten
C
De ondernemers én de consumenten
D
Soms de ondernemers, soms de consumenten
Slide 22 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 33.500,-. De brutowinstmarge is 30%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
A
€43.450
B
€53.450
C
€13.450
D
€23.450
Slide 23 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 66.250,-. De brutowinstmarge is 25%. Wat is de brutowinst?
A
€16.563,00
B
€16.562,00
C
€16.562,50
D
€26.562,50
Slide 24 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 41.850,-. De brutowinstopslag is 30%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
A
€32.192,31
B
€32.192,30
C
€29.295,00
D
€12.555,00
Slide 25 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 26.825,-. De brutowinstopslag is 45%. Wat is de brutowinst?
A
€18.500
B
€28.500
C
€14.753
D
€8.325
Slide 26 - Quiz
Een bedrijf heeft een consumentenomzet ( BTW h-tarief) van € 302.500,-. De brutowinstmarge is 40%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
A
€150.000
B
€181.500
Slide 27 - Quiz
Een supermarkt had vorig jaar een omzet van € 6.021.000, met € 4.389.309 aan inkoopwaarde van de omzet en € 1.354.725 aan kosten.
Bereken de nettowinst.
A
€1.631.691
B
€276.966
Slide 28 - Quiz
De volgende gegevens bekend:
consumentenomzet: € 446.127, inclusief 21% btw, inkoopwaarde van de omzet: € 204.200, personeelskosten: € 72.000, huisvestingskosten: € 42.000, verkoopkosten: € 30.000, afschrijvingskosten: € 22.500 en interestkosten: € 7.500 Bereken de nettowinst.
A
€498.629
B
€1.368.272
C
€ 6.322.050
D
€ -9.500
Slide 29 - Quiz
Een winkelier heeft de volgende gegevens van vorig jaar:
consumentenomzet: € 1.666.000 btw: 21% brutowinst: 40% van de omzet totale bedrijfskosten: € 470.000 Bereken het bedrijfsresultaat.