Grandes Lignes - Vwo2 - Chapitre 1

Vwo 2

Chapitre 1
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vwo 2

Chapitre 1

Slide 1 - Slide


Welk woord past het beste in de zin?

Moi, je n'aime pas les clowns; j'ai peur / je prends / je crois des clowns.
A
j'ai peur
B
je prends
C
je crois

Slide 2 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

Normalement, il fait beau en été / en automne / en hiver.
A
en été
B
en automne
C
en hiver

Slide 3 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?


Voilà ma frère / ami / soeur, tu la connais?
A
frère
B
ami
C
soeur

Slide 4 - Quiz


Welk woord past het beste in de zin?

La France, je n'aime pas trop. Je préfère aller la semaine / la soirée / à l'étranger.
A
la semaine
B
la soirée
C
à l'étranger

Slide 5 - Quiz

Découvrir
La semaine
En avion
Le château
Rencontrer
L'escalade
Fatigué
La piscine

Slide 6 - Drag question


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Op vakantie ga ik het liefst kamperen.

Slide 7 - Open question


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Brr! Ik hou niet van de winter. Het is koud!

Slide 8 - Open question


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Waarom ga je niet mee zwemmen?

Slide 9 - Open question


Vertaal het dikgedrukte woord naar het Frans.

Wij zijn naar de zee gegaan.

Slide 10 - Open question


Wat is de nous-vorm van het werkwoord avoir?
A
allons
B
avons
C
allez
D
avez

Slide 11 - Quiz


Wat is de ils-vorm van het werkwoord aller?
A
ont
B
sont
C
vont
D
font

Slide 12 - Quiz


Wat is de tu-vorm van het werkwoord être?
A
a
B
as
C
est
D
es

Slide 13 - Quiz


Wat is de vous-vorm van het werkwoord faire?
A
fairez
B
faires
C
faites
D
faitez

Slide 14 - Quiz

Vertaal:

Wij gaan hebben

Slide 15 - Open question

Vertaal:

Men is geweest

Slide 16 - Open question

Vertaal:

Hij winkelt

Slide 17 - Open question

Vertaal:

Ik ga slapen

Slide 18 - Open question

In welke tijd staat deze zin?

Hier, j'ai eu une mauvaise note.
A
Présent
B
Futur Proche
C
Passé composé

Slide 19 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Est-ce que tu aimes les vacances?
A
Présent
B
Futur Proche
C
Passé composé

Slide 20 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Madame Dupont explique le problème.
A
Présent
B
Futur Proche
C
Passé composé

Slide 21 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Je ne vais pas arriver à l'heure.
A
Présent
B
Futur Proche
C
Passé composé

Slide 22 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu habites dans ... ville? (mijn)

Slide 23 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Jean-Pierre a pris ... voiture. (zijn)

Slide 24 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

.... soeurs sont sympa! (hun)

Slide 25 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

... séjour en Italie était génial! (ons)

Slide 26 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Tu as vu ... château? Magnifique! (hun)

Slide 27 - Open question

Merci 

Slide 28 - Slide