Quiz TW1

Onderwerpen

1) werkwoorden in de presente

2) werkwoorden in de perfecto

3) voorzetsels

4) muy/mucho/mucho-a-os-as

5) ww gustar en doler

6) regels meervoud en bijvoeglijk naamwoord

7) verschil ser/estar

8) vragende voornaamwoorden

1 / 31

Slide 1: Slide

SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Lesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Onderwerpen

1) werkwoorden in de presente

2) werkwoorden in de perfecto

3) voorzetsels

4) muy/mucho/mucho-a-os-as

5) ww gustar en doler

6) regels meervoud en bijvoeglijk naamwoord

7) verschil ser/estar

8) vragende voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

1. Vervoeg in de presente:

acostarse - tú

Slide 2 - Slide

2. Vertaal:

ik wil

Slide 3 - Slide

3. Vervoeg in de perfecto:

hacer - ellos

Slide 4 - Slide

4. Vertaal:

Ik heb niet geschreven.

Slide 5 - Slide

5. Vertaal.

Zij hebben hoofdpijn.

Slide 6 - Slide

6. Vul de juiste voorzetsels in:

Salgo ... casa ... las ocho ... la mañana.

Slide 7 - Slide

7. Vul de juiste voorzetsels in:

Siempre desayuno ... un vaso de leche y pan ... la mañana.

Slide 8 - Slide

8. Vul de juiste voorzetsels in:

Este libro es ... ti.

Slide 9 - Slide

9. Vertaal:

Ik maak het huiswerk niet.

Slide 10 - Slide

10. Vertaal:

Hij heeft dat (=eso) niet gezegd.

Slide 11 - Slide

11. Vervoeg in de presente:

ir - nosotros

Slide 12 - Slide

12. Vertaal:

Jullie zijn aardig/sympathiek.

Slide 13 - Slide

13. Vervoeg het ww gustar:

A mi y a mi madre ... ir de compras.

Slide 14 - Slide

14. Vervoeg in de perfecto:

vestirse - ella

Slide 15 - Slide

15. Vertaal:

Ik speel voetbal met vrienden.

Slide 16 - Slide

16. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

He estudiado ... para el examen de español.

Slide 17 - Slide

17. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

Somos ... buenos amigos.

Slide 18 - Slide

18. Kies: muy/mucho/mucho-a-os-as

Tengo ... errores en el examen.

Slide 19 - Slide

19. Vertaal:

Zij heeft veel gewerkt.

Slide 20 - Slide

20. Vertaal:

Ik heb veel pijn aan mijn voeten.

Slide 21 - Slide

21. Verbeter de zin, er zit één fout in:

Mis amigos son muy simpático.

Slide 22 - Slide

22. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

Mis amigos ... de Italia.

Slide 23 - Slide

23. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

¿Dónde ... mis amigos? En Italia.

Slide 24 - Slide

24. Kies tussen ser en estar. Vervoeg het ww:

¿Cómo ... (vosotros)? Bien.

Slide 25 - Slide

25. Vul het juiste vragend voornaamwoord in:

¿ ... alumnos hay en clase?

Slide 26 - Slide

26. Vul het juiste vragend voornaamwoord in:

¿ ... han ido tus exámenes? Muy bien.

Slide 27 - Slide

We gaan nakijken :)

Geef je blaadje aan het groepje dat achter je zit...

Noteer het aantal fouten van het groepje dat jij nakijkt...

Slide 28 - Slide

Antwoorden

1. te acuestas

2. quiero

3. han hecho

4. no he escrito

5. les duele la cabeza

6. de / a / de

7. con / por

8. para

9. no hago los deberes

10 no ha dicho eso

11. vamos

12. sois simpáticos

13. nos gusta

14. se ha vestido

15. juego al fútbol con mis amigos

16. mucho

17. muy

18. muchos

19. ha trabajado mucho

20 me duelen mucho los pies

Slide 29 - Slide

21. simpáticos

22. son

23. están

24. estáis

25. cuántos

26. cómo

Slide 30 - Slide

Y los ganadores son ...

Slide 31 - Slide