6/3 werken met een woordenboek

werken met een woordenboek
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

werken met een woordenboek

Slide 1 - Slide

Wat doe je als je een woord niet weet?

Slide 2 - Slide

Nieuwe woorden
Bedenk wat deze woorden betekenen:
theedoek, lekkerbekje en zonnebaden

Je mag je laptop niet gebruiken!


Slide 3 - Slide

Theedoek

Slide 4 - Slide

Lekkerbekje

Slide 5 - Slide

Zonnebaden

Slide 6 - Slide

Werken met een woordenboek
In het woordenboek staan de woorden op alfabetische volgorde
Het alfabet in het Nederlands:
a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w, x, y, z

Je kijkt eerst naar de eerste letter dan naar de tweede letter etc.

Slide 7 - Slide

Zet in alfabetische volgorde:
gang, haar, fiets

Slide 8 - Open question

Zet in alfbetische volgorde:
stoel, raam, tas

Slide 9 - Open question

Zet in alfabetische volgorde:
tand, teen, toets

Slide 10 - Open question

Zet in alfabetische volgorde:
zingen, zwaan, zwemmen,

Slide 11 - Open question

Zet in alfabetische volgorde:
kraan, kuiken, kruk,

Slide 12 - Open question

Hoe zoek je een woord in een woordenboek op?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Het woordenboek
Bekijk samen het woordenboek.
zoek het woord banaan op.

Slide 15 - Slide

Zoek het woord
banaan op

Slide 16 - Open question

Vragen?

Slide 17 - Slide

Opdracht
  • Jullie krijgen een tekst (er zijn 2 verschillende).
  • In de tekst staan 10 schuingedrukte woorden.
  • Schrijf die 10 woorden op alfabetische volgorde op de achterkant van jouw papier.
  • Klaar? Zoek de woorden in het woordenboek

timer
10:00

Slide 18 - Slide

Opdracht
Lees de tekst nog eens goed.
Misschien kun je van een paar woorden al zelf bedenken wat ze betekenen.
Zet een streep door deze woorden.
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Opdracht
Zoek nu de woorden op in het woordenboek.
Schrijf op wat de woorden betekenen. 
Je mag samenwerken. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide