Herhalen TEKSTOPBOUW

Een goede tekstopbouw heeft:
A
een inleiding en een slot
B
een titel
C
inleiding, middenstuk en slot
D
deelonderwerpen
1 / 21
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Een goede tekstopbouw heeft:
A
een inleiding en een slot
B
een titel
C
inleiding, middenstuk en slot
D
deelonderwerpen

Slide 1 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 2 - Quiz

De samenvatting van een tekst in een zin is:
A
de hoofdgedachte
B
het onderwerp

Slide 3 - Quiz

De tekstopbouw bestaat uit een driedeling.
De laatste alinea bestaat vaak uit een herhaling van de tekst.

Deze uitspraak is:
A
waar
B
niet waar
C
geen idee

Slide 4 - Quiz

Boven een inleiding lees ik de titel 'inleiding'.
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

timer
1:30

Slide 6 - Slide


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
alleen de aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 7 - Quiz

Het middenstuk
van een tekst is...
A
altijd aan het einde van een tekst
B
het kleinste gedeelte van een tekst
C
het grootste gedeelte van een tekst
D
bestaat altijd uit één klein stukje

Slide 8 - Quiz

In het
middenstuk ......


A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 9 - Quiz

In het slot wordt......
A
het belangrijkste uit de tekst wordt herhaald
B
kennis gemaakt met het onderwerp van de tekst

Slide 10 - Quiz

Wat is het nut van de slotalinea?
A
Er is dan een einde aan de tekst.
B
De schrijver kan daar zijn mening kwijt.
C
Er wordt nog even kort samengevat waar de tekst over gaat.
D
Een slotalinea heeft geen nut.

Slide 11 - Quiz

Wat gaan we doen?
Je herhaalt wat een verslag is.
Je herhaalt wat de opbouw van een verslag is.
Je oefent met een hulpmiddel bij schrijven. 

Slide 12 - Slide


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Overhalen

Slide 13 - Quiz

Wat is de doelgroep (publiek)?
A
studenten TCR
B
docenten TCR
C
medewerkers TCR

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 15 - Quiz

Lees: Mensen kopen meer spullen als ze honger hebben.
Wat is het onderwerp?
A
winkelbezoekers
B
koopgedrag
C
honger

Slide 16 - Quiz

Wat is de functie van het vetgedrukte stuk tekst onder de titel?
A
Het probeert de aandacht van de lezer te trekken.
B
Het geeft een korte samenvatting van de tekst

Slide 17 - Quiz


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 18 - Quiz

Het middenstuk.....
A
Staat vaak apart van de rest van de tekst.
B
Werkt het doel van de tekst uit.
C
Bestaat meestal uit één alinea.
D
Geeft meestal een conclusie of een samenvatting.

Slide 19 - Quiz

Het slot heeft altijd een functie.

Wat kan GEEN functie van een slot zijn?
A
een vraag stellen
B
een samenvatting geven
C
een conclusie trekken
D
een oplossing van een probleem geven

Slide 20 - Quiz

Herhalen TEKSTOPBOUW

Slide 21 - Slide