Quiz Kostprijs, samenleven en sparen 5v

Quiz kostprijs, samenleven en sparen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Quiz kostprijs, samenleven en sparen

Slide 1 - Slide

Samenleven

Slide 2 - Slide

Een samenlevingscontract regelt automatisch een beperkte gemeenschap van goederen.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Bij een samenlevingscontract kunnen partners zelf regelen hoe ze dit beëindigen, zonder tussenkomst van een rechter.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Gehuwde en geregistreerde partners hebben automatisch ouderlijk gezag over hun kinderen.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Stel je bent getrouwd in beperkte gemeenschap van goederen. Jouw partner heeft voor aangaan van jullie huwelijk tijdens de studietijd een schuld opgebouwd. Wat gebeurt er met deze schuld als jullie scheiden?
A
Schuld komt voor 50% op jouw naam
B
Schuld blijft volledig van jouw partner

Slide 6 - Quiz

Waar moet je naartoe voor het aangaan een huwelijk of geregistreerd partnerschap?
A
Notaris
B
Rechter
C
Gemeentehuis
D
Ambtenaar van de burgerlijke stand

Slide 7 - Quiz

Draagkrachtruimte =
A
Het bedrag dat de minstverdienende partner nodig heeft om van te kunnen leven na scheiding
B
Het bedrag dat de meestverdienende partner kan opbrengen

Slide 8 - Quiz

Wat is een verschil tussen een huwelijk en een geregistreerd partnerschap?
A
Bij een huwelijk word je elkaars erfgenaam, bij een partnerschap niet
B
Bij een huwelijk ontbinden moet je altijd naar de rechter, bij een partnerschap hoeft dat alleen als minderjarige kinderen zijn.
C
Een huwelijk kun je omzetten in een partnerschap, andersom niet
D
Bij een partnerschap krijgen beide partners automatisch het ouderlijk gezag, bij een huwelijk niet

Slide 9 - Quiz

leg uit hoe het pensioen verdeeld wordt als je gaat scheiden?

Slide 10 - Open question

Je kunt een huwelijk niet omzetten in een geregistreerd partnerschap.
A
waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Sparen 

Slide 12 - Slide

Bij welke spaarvorm is er sprake van samengestelde interest?
A
Spaardeposito
B
Spaarrekening

Slide 13 - Quiz

Welke uitspraak
is juist.
A
a = 1
B
a = 1,02
C
a = 1,02^2
D
a = 1,02 ^ 3

Slide 14 - Quiz

Welke waarde
heeft n in de
somformule?

Slide 15 - Open question

Kostprijs

Slide 16 - Slide

wat bereken je met de
formule: C/N?

Slide 17 - Mind map

Maak de zin compleet.
Voor het berekenen van de omzet vermenigvuldig je de afzet met ...
A
de verkoopprijs incl. btw
B
de verkoopprijs excl. btw

Slide 18 - Quiz

Leg uit wat constante kosten zijn.

Slide 19 - Open question

Als het verwachte verkoopresultaat en het verwachte bedrijfsresultaat aan elkaar gelijk zijn, het het verwachte bezettingsresultaat gelijk aan €0
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz