H3 je eigen bedrijf les 2

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
3. Aan de slag!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
3. Aan de slag!

Slide 1 - Slide

Planning
terugblik 
uitleg
zelfstandig werken
nabespreken

Slide 2 - Slide

Een ondernemer is een:
A
iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient
B
iemand die in loondienst is.
C
iemand die in de landbouw werkt
D
Iemand die bij de overheid werkt

Slide 3 - Quiz

Wat is produceren?
A
het leveren van goederen en diensten
B
het maken van een film
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten

Slide 4 - Quiz

Wat zijn productiekosten?
A
Kosten die je betaalt aan je werknemers, zoals salaris
B
kosten die erbij komen bij het verkopen van het product.
C
Alle kosten die je maakt bij het produceren

Slide 5 - Quiz

Formules!
Kostprijs per product = alle productiekosten ÷ aantal producten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van productiekosten?
A
Kosten voor personeel
B
Kosten voor grondstoffen
C
Kosten voor energie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 7 - Quiz

Hoe bereken je de kostprijs per product?
A
aantal producten x alle productiekosten
B
alle productiekosten: aantal producten
C
alle productiekosten x aantal producten
D
aantal producten: alle productiekosten

Slide 8 - Quiz

Bereken de kostprijs per product.
Totale productiekosten €10.000. Aantal geproduceerde items is 100.
A
€1.000
B
€100
C
€10
D
€1

Slide 9 - Quiz

Henk maakt 30 bloemstukken.
De productiekosten waren hiervoor in totaal
€ 225,- Wat is de kostprijs per product (bloemstuk)?
A
€ 7,50
B
€ 6,25
C
€ 8

Slide 10 - Quiz

Omzet
=
Geld dat je verdient met verkoop van producten

Omzet = opbrengst

Slide 11 - Slide

Winst 


1.  Je winst is het bedrag dat je overhoudt nadat alle productiekosten zijn betaald. 

Hoe bereken je jouw winst :

 Winst = omzet - productiekosten  

Slide 12 - Slide

Hoe berekenen we de winst?
A
kosten - opbrengsten
B
productie - kosten
C
opbrengsten - kosten

Slide 13 - Quiz

Henk heeft zijn 30 bloemstukken voor € 495,- verkocht.
De productiekosten waren € 225,-
Wat is de winst van Henk?
A
€ 175,-
B
€ 210,-
C
€ 270,-

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig werken
- Maken 

opdracht 9 t/m 11
Blz  89 t/m 90
timer
10:00

Slide 15 - Slide