Lesson Up hst 2 KB4

Herhaling hoofdstuk 2
Geld genoeg?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 2
Geld genoeg?

Slide 1 - Slide

Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 2 - Drag question

Wat is budgetteren?
A
geld opzij leggen
B
op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven.
C
prioriteiten stellen
D
een aankoopbeslissing nemen

Slide 3 - Quiz

Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?

Slide 4 - Open question

Alice rijdt 25.000 km per jaar. Haar auto verbruikt 1 liter per 17 km. De benzine kost € 1,92 per km.

Wat bedragen de benzinekosten per jaar?

Slide 5 - Open question

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 6 - Drag question

Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank

Slide 7 - Quiz

Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (inflatie onder controle houden)

Slide 8 - Quiz

Over twee jaar wil ik een auto kopen, ik ga hiervoor sparen. 
Mijn wasmachine is al 10 jaar oud, ik ga maar alvast sparen mocht de wasmachine kapot gaan. 
Als ik mijn geld op een spaarrekening zet, heb ik na een paar jaar meer geld op mijn spaarrekening. 
koppel de juiste spaarmotieven aan de tekst
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente

Slide 9 - Drag question

Wat is geen leenmotief?
A
Geld lenen voor de aanschaf van een huis.
B
Geld lenen voor de rente.
C
Geld lenen omdat je dringend geld nodig hebt.
D
Geld lenen om een tijdelijk geldtekort op te vangen.

Slide 10 - Quiz

Je mag op je betaalrekening, afhankelijk van je salaris, tot een afgesproken bedrag rood staan.
Welke kredietvorm is dit?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Salariskrediet
D
Spaarlening

Slide 11 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?
A
Een persoonlijke lening is alleen voor jou.
B
Een persoonlijke lening heeft een hogere rente
C
Een doorlopend krediet heeft een hogere rente
D
Bij een doorlopend krediet kan je eenmaal afbetaalde bedragen weer opnieuw opnemen.

Slide 12 - Quiz

Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rente.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.

Slide 13 - Quiz

Vul hieronder de voor- en nadelen van sparen en beleggen in
Sparen
Beleggen
Voordeel:
Nadeel:
Je krijgt Rente
De rente is laag
Je kunt jouw geld verliezen
Je belegging kan meer waard worden

Slide 14 - Drag question

Je opent een spaardeposito van
€ 18 000 met een looptijd van 5 jaar. De rente is 5%. Bereken de rente na 5 jaar.
A
€ 4.500
B
€ 1.800
C
€ 900
D
€ 22.500

Slide 15 - Quiz

Je leent € 1.000 en betaalt dit terug in maandelijkse termijnen van € 25. De looptijd van de lening is 4 jaar.

Bereken de kredietkosten.
A
€1.300
B
€300
C
€1.200
D
€200

Slide 16 - Quiz

Jacco leent € 7.000 en betaalt twee jaar lang € 332,50 per maand. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag.
A
12%
B
13%
C
14%
D
15%

Slide 17 - Quiz

Einde LessonUp hoofdstuk 2
Vragen?
Succes met leren!

Slide 18 - Slide