Babylon ligt in een gebied dat van nature ongeschikt voor landbouw is. Er valt veel te weinig neerslag, het is er in de zomer te heet en een groot deel van de bodem is bezaaid met stenen. Maar aan de oevers van de rivier de Eufraat is de bodem wel geschikt, omdat daar door overstromingen een vruchtbare laag slib is afgezet. Dankzij de nabijgelegen rivier is er irrigatie mogelijk. Hierdoor is het mogelijk om op een klein areaal grond een grote hoeveelheid voedsel te verbouwen.
Om zich beter tegen andere volkeren te kunnen beschermen, ging men zo veel mogelijk bij elkaar wonen. De nederzetting werd met een muur omringd. Deze nederzetting groeide uit tot een stad. Hier konden bepaalde groepen zich met andere activiteiten dan alleen landbouw gaan bezighouden. Hierdoor nam de welvaart toe. (3p)