5.4 Vermogen en energie

Lesplanning
0 min    
2 min    Uitleggen doelen deze les
5 min    Theorie uitleg
15 min  Zelfstandig werken/ huiswerkcontrole
35 min Filmpje

Inhoud
Werkvorm
Ontvangst
Individueel
Lesdoelen uileggen
Klassikaal
Samenvatting maken/ oefentoets maken
Zelfstandig (stil)
Oefentoets behandelen
Klassikaal
Afsluiting
Klassikaal
Lesplanning
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesplanning
0 min    
2 min    Uitleggen doelen deze les
5 min    Theorie uitleg
15 min  Zelfstandig werken/ huiswerkcontrole
35 min Filmpje

Inhoud
Werkvorm
Ontvangst
Individueel
Lesdoelen uileggen
Klassikaal
Samenvatting maken/ oefentoets maken
Zelfstandig (stil)
Oefentoets behandelen
Klassikaal
Afsluiting
Klassikaal
Lesplanning

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Uitleggen wat vermogen is 
  • Het vermogen berekenen 
  • Het energieverbruik berekenen 
  • De energiekosten berekenen 

Slide 2 - Slide

Vermogen (P)
  • De hoeveelheid energie dat per seconde verbruikt wordt.
  • Hoe hoger het vermogen, des te meer energieverbruik
  • Het vermogen staat op een typeplaatje op het apparaat

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bereken P
Het vermogen hangt af van twee factoren:
    1: Spanning (U in Volt)
    2: Stroomsterkte (I in Ampère)

    Formule: P = U x I

    Slide 5 - Slide

    Slide 6 - Slide

    Vermogen 
    P = U x I 
      = 2 x 0,18 = 0,36 V
      = 4 x 0,26 = 1,04 V
      enzovoort

    Slide 7 - Slide

    Slide 8 - Slide

    Slide 9 - Slide

    Bereken de stroomsterkte

    I = P / U = 30.000 / 250 = 120 A

    Slide 10 - Slide

    Slide 11 - Slide

    Bereken het vermogen
    Waterkoker wordt 3 uur gebruikt
    Eerst: P = 2,8 kW ; t = 3 uur
    E = P x t = 2,8 x 3 = 8,4 kWh
    een kWh = €0,25

    Slide 12 - Slide

    Bereken de kosten
    Waterkoker gebruikt 8,4 kWh
    eerst: kWh = €0,25
    kosten = energie x prijs
    kosten = 8,4 x 0,25 = €2,10

    Slide 13 - Slide

    Aan het werk
    timer
    10:00

    Slide 14 - Slide

    Quizz

    Slide 15 - Slide

    Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is......... .

    A
    P en W
    B
    U en V
    C
    I en A
    D
    P en mA

    Slide 16 - Quiz

    formule van vermogen is
    A
    vermogen = spanning / stroomsterkte
    B
    vermogen = spanning x stroomsterkte
    C
    vermogen = spanning + stroomsterkte
    D
    vermogen = spanning - stroomsterkte

    Slide 17 - Quiz

    Wat is het vermogen?
    A
    12 Watt
    B
    0,3 Watt
    C
    0,083 Watt
    D
    3 Watt

    Slide 18 - Quiz

    Wat is het vermogen?
    A
    230 Volt
    B
    0,3 Ampere
    C
    9 Volt
    D
    6 Watt

    Slide 19 - Quiz

    Het vermogen is:
    A
    Totale energieverbruik
    B
    Hoe moeilijk het voor de stroom is ergens doorheen te bewegen
    C
    Elektronen per seconde
    D
    Energie per seconde

    Slide 20 - Quiz

    Hoe groot is de stroom door dit broodrooster?
    A
    I=P∙U Dus 850 ∙ 230 = 195.500A
    B
    P=U∙I Dus 850/230 = 3,7A
    C
    E=P∙t Dus 850 ∙ 1 = 850Kwh
    D
    P=U∙I Dus 230/850 = 0,27A

    Slide 21 - Quiz

    Wat is de eenheid van energie in de formule E=P*t
    A
    W
    B
    kW
    C
    Wh
    D
    kWh

    Slide 22 - Quiz

    Een ovenschotel staat 30 minuten in de oven. Het vermogen van de oven is 200 Watt. Bereken de elektrische energie.
    A
    E = P / t E = 200 / 0,5 = 400 kW
    B
    E = P x t E = 0,2 x 30 = 6 kWh
    C
    E = P x t E = 0,2 x 0,5 = 0,1 kW
    D
    E = P x t E = 0,2 x 0,5 = 0,1 kWh

    Slide 23 - Quiz

    Wat is de formule voor energie
    A
    E= t/P
    B
    E= P . t
    C
    E= P/t
    D
    P= E . t

    Slide 24 - Quiz

    Waardoor kan de Energie (E) omlaag gebracht worden?
    (kijk naar E = P * t)
    A
    Door minder vermogen (P) te gebruiken
    B
    Door meer vermogen (P) te gebruiken
    C
    Door minder tijd (t) te gebruiken
    D
    Door meer tijd (t) te gebruiken

    Slide 25 - Quiz

    Het energieverbruik in kilowattuur bereken je met de formule E = P ∙ t.
    In welke eenheden moet je het vermogen en de tijd invullen?
    A
    het vermogen in kW en de tijd in minuten
    B
    het vermogen in W en de tijd in uren
    C
    het vermogen in kW en de tijd in uren
    D
    het vermogen in W en de tijd in minuten

    Slide 26 - Quiz

    Een föhn heeft een vermogen van 2300 W. Hoeveel kost een föhnbeurt van 10 minuten als 1 kWh € 0,18 kost?
    A
    € 0,38
    B
    € 0,60
    C
    € 7,00
    D
    € 0,07

    Slide 27 - Quiz

    Een Tv brand in de week 6,5 uur. Het vermogen van de tv is 60W. Bereken wat het kost om de TV zo lang te laten branden. 1kWh kost 25 cent
    A
    € 97,50
    B
    € 2,31
    C
    € 0,10
    D
    € 0,39

    Slide 28 - Quiz

    Laatste vraag
    E = P x t
    Zet P vooraan
    A
    P = t / E
    B
    P = E / t
    C
    P = E x t
    D
    Weet ik niet

    Slide 29 - Quiz

    Lesdoelen
    • Uitleggen wat vermogen is 
    • Het vermogen berekenen 
    • Het energieverbruik berekenen 
    • De energiekosten berekenen 

    Slide 30 - Slide