What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Intro 2HV - Intro (semaine 37)
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Aujourd'hui, c'est le ...
Slide 2 - Slide
Doelen
Ik herhaal bepaalde grammatica onderdelen van vorig jaar zodat ik een goede basisstof heb om in klas 2 mijn Frans verder uit te breiden.
Naast de LessonUp, maak je tussendoor aantekeningen, dus zorg dat jouw 'cahier et stylo' alvast op tafel liggen.
Slide 3 - Slide
Programme d'aujourd'hui
Articles - lidwoorden
Pronom personnel - persoonlijk voornaamwoord
La répétition des verbes
La date - SO
Learnbeat
Slide 4 - Slide
Article - lidwoord
In het Nederlands hebben wij 3 lidwoorden
In het Frans zijn het er zes:
de/het - le/la/l'/les
een - un/une
Kun jij uitleggen wat het verschil is?
Slide 5 - Slide
meervoud
vrouwelijk enkelvoud een
vrouwelijk "een"
vrouwelijk enkelvoud de/het
mannelijk "een"
la
une
un
les
la
Slide 6 - Drag question
le
la
l'
les
ami
père
garçons
famille
fille
hôtel
parents
frère
Slide 7 - Drag question
un
une
soeur
monsieur
chien
amie
maison
garçon
Slide 8 - Drag question
Een Franse zin bestaat uit:
- onderwerp
-werkwoorden
- overige woorden (lv/mw)
Slide 9 - Slide
Onderwerp=...?
Slide 10 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord gebruik je om te verwijzen naar een persoon of meerdere personen, of naar een ding of meerdere dingen.
Slide 11 - Slide
Jij=
A
Je
B
Tu
C
Il
D
Elle
Slide 12 - Quiz
Jullie=
A
Tu
B
Nous
C
Vous
D
Ils
Slide 13 - Quiz
Zij= (m.mv)
A
Il
B
Elle
C
Ils
D
Elles
Slide 14 - Quiz
ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels
-
persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On
Slide 15 - Drag question
LE VERBE FRANCAIS
Slide 16 - Slide
Welke Frans werkwoorden ken je nog van jaar 1?
Slide 17 - Mind map
Les verbes réguliers
werkwoorden op -er
Les verbes irréguliers
être
avoir
aller
faire
Slide 18 - Slide
Les verbes réguliers
werkwoorden op -er
werkwoorden op -ir
werkwoorden op -re
Les verbes irréguliers
être
avoir
aller
faire
pouvoir (kunnen)
vouloir (willen)
prendre (nemen)
venir (komen)
Slide 19 - Slide
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. zij heeft
B. zij hebben
C. men heeft
D. jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1. nous avons
2. tu as
3. ils ont
4. on a
5. vous avez
6. elle a
Slide 20 - Drag question
AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
stopwatch
00:00
Slide 21 - Slide
Monsieur, ... formidable!
A
tu es
B
vous êtes
C
nous sommes
D
tu est
Slide 22 - Quiz
Het is
A
est
B
c'est
C
c'es
D
ce sont
Slide 23 - Quiz
être = zijn
Slide 24 - Slide
être
avoir
Je suis
Ils sont
Tu as
Il a
Il est
Ils ont
Tu es
Nous avons
Vous êtes
Zijn
Hebben
Slide 25 - Drag question
Slide 26 - Slide
Zet in de goede vorm:
tu (regarder) ____________
A
regarde
B
regardes
C
regardons
D
regardent
Slide 27 - Quiz
Hoe vervoeg je het werkwoord 'oublier': nous .....?
Slide 28 - Open question
Slide 29 - Slide
Faire
: doen/maken
Je fais --> ik doe/maak
Tu fais --> jij doet/maakt
Il/elle/on fait --> hij/zij/men doet
/
hij/zij/men maakt
Nous faisons --> wij doen/maken
Vous fait
es
--> jullie doen/maken
Ils/elles font --> zij doen/maken
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
vous fait
es
je fai
s
il fai
t
ils font
on fai
t
tu fai
s
men doet/maakt
Léa en Marc doen/maken
ik doe/maak
jullie doen/maken
jij doet/maakt
hij doet/maakt
Slide 32 - Drag question
Madame Kallache, vous ___________ quoi?
A
faites
B
faisons
C
fait
D
fais
Slide 33 - Quiz
Je ____________ un test
A
faire
B
fait
C
font
D
fais
Slide 34 - Quiz
sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv
Slide 35 - Drag question
Werkwoord: ALLER
Werkwoord: ALLER
Slide 36 - Slide
ALLER - GAAN
Wat betekent
Aller?
Slide 37 - Slide
futur proche
Slide 38 - Slide
Futur proche
J' (ik)
vais
parler
Tu (jij)
vas
parler
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va
parler
nous (wij)
allons
parler
Vous (jullie/u)
allez
parler
Ils/elles (zij)
vont
parler
Ik ga praten
Toekomende tijd: futur proche
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
More lessons like this
Intro 2HV - Intro (semaine 37)
September 2022
- Lesson with
25 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Intro 3HV - Intro (semaine 37)
September 2022
- Lesson with
27 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhalen avoir, être, faire, aller in alle tijden
February 2024
- Lesson with
37 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
klas4BO : T1 présent, passé comp futur proche, FS, adj poss +T2 : adj, compar, superlatif
July 2024
- Lesson with
19 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
Les verbes + Introduction
November 2023
- Lesson with
22 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
avoir/etre/faire/aller
September 2024
- Lesson with
36 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Les verbes + Introduction
September 2021
- Lesson with
24 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
1MHV werkwoorden faire aller avoir etre
March 2022
- Lesson with
10 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4