HFD 1 les 5

Beweging in het verkeer
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Beweging in het verkeer

Slide 1 - Slide

Wat is de resultante kracht?
A
490 N rechts
B
490 N links
C
150 N rechts
D
150 N links

Slide 2 - Quiz

Welke kracht zorgt er voor dat iemand door (te) dun ijs heen zakt ?
A
kleefkracht
B
zwaartekracht
C
G-kracht
D
spankracht

Slide 3 - Quiz

Met welke twee krachten heeft de fietser te maken ?
A
elektrische- en spankracht
B
zwaarte- en veerkracht
C
luchtweerstands- en kleefkracht
D
wrijvings- en luchtweerstandskracht

Slide 4 - Quiz

Op de koorddanser werken twee krachten die elkaar opheffen.

Welke zijn dit ?
A
Kleefkracht, veerkracht
B
Veerkracht, spankracht
C
Spankracht, zwaartekracht
D
Zwaartekracht, luchtweerstand

Slide 5 - Quiz

Het symbool voor zwaartekracht is
A
F
B
Fz
C
Fg
D
Fs

Slide 6 - Quiz

Welke kracht is bij wielrennen de grootste tegenwerkende kracht ?
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Wrijvingskracht
D
Luchtweerstandskracht

Slide 7 - Quiz

Hoe reken je om van 1h 21 min om naar uren?
  • Aantal uren + ( aantal min : 60 ) 
  • 1 + 21 : 60 = 1,35 h 

Slide 8 - Slide

Hoe reken je om van 1,65h om naar uren en min.
  • Het gehele getal is aantal uren 
  • Achter de komma x 60 is aantal min 
  • 1 h 0,65 x 60 min = 1 h 39 min 

Slide 9 - Slide

17,5 m/s komt overeen met
A
58 km/h
B
61 km/h
C
63 km/h
D
65 km/h

Slide 10 - Quiz

54 km/h komt overeen met
A
12 m/s
B
15 m/s
C
18 m/s
D
21 m/s

Slide 11 - Quiz

In een achtbaan word je afgeschoten, zodat je in 3s van 0 naar 90km/h gaat. Daarna beweeg je met een constante snelheid verder tot de eerste looping.
  1. Teken een mogelijk v,t-diagram van de eerste 10s van de rit.
  2. Teken een s,t-diagram van de eerste 10 seconden.
  3. Geef in het s,t-diagram aan waar de achtbaan versnelde en waar hij eenparig bewoog.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Tijdens een wedstrijd van topsprinter wordt de hele wedstrijd gefilmd. Hieruit worden voor de winnaar de gegevens afgeleid uit de tabel.

Maak van deze tabel een s-t diagram.


Slide 14 - Slide

De winnaar van een wieleretappe doet zes
uur over de rit. Zijn gemiddelde snelheid is 11 m/s.  Bereken de lengte van de etappe.

 
  • gegeven:   v = 11 m/s = 39,6 km/h      t = 6 h 
  • Gevraagd:  s = ?
  • Uitwerking: s = v ∙ t
  •                           s = 39,6 km/h ∙ 6 h
  •                           s = 237,6 km
  •                            s = 2,4 ∙ 10¹km

Slide 15 - Slide

Anna en Sofie gaan shoppen in Amsterdam. Ze gaan samen met één auto. Anna rijdt op de heenweg in 1 uur en 35 minuten naar Amsterdam. Haar gemiddelde snelheid is daarbij 105 km/h. Terug rijdt Sofie met een constante snelheid  van 77,5 km/h. 
Bereken de gemiddelde snelheid over de hele rit (dus heen en terug).



Slide 16 - Slide

Vgem = 89km/h

Slide 17 - Slide

Een auto rijdt op een snelweg met een snelheid van 108 km/h.  De bestuurder ziet plotseling zijn voorganger remmen; hij gaat ook boven op de rem staan. Zijn reactietijd is 0,91 seconden. Het remmen duurt 4,0 seconden.

Bereken de stopafstand. 
 Leg uit wat er zou gebeuren als deze bestuurder alcohol had gedronken.

Slide 18 - Slide

reactieafstand
  • v = 108 km/h = 30 m/s     t = 0,91s
  • s = ?
  • s = v ∙ t
  • s = 30 m/s ∙ 0,91s 
  • s = 27,3 m

Slide 19 - Slide

remafstand
v = 108 km/h = 30 m/s     t = 4s
s = ?
s = ½ ∙ v ∙ t
s = ½ ∙ 30 ∙ 4 
s = 60 m

Slide 20 - Slide

Stopafstand
  • reactieafstand + remafstand = stopafstand
  • 27,3 + 60 = 87,3m
  • 27,3 + 60 = 87m

Slide 21 - Slide

Marit trekt aan een slee met een kracht van 20 N. De slee komt niet in beweging.
 
Hoe groot is de wrijvingskracht die de slee ondervindt?
  • De snelheid is 0m/s. Dat is een constante snelheid dus trekkracht is gelijk aan wrijvingskracht. Dus 
  • Fv - Fw = Fn
       20 - 20 = 0
  • Hoe groot is de wrijvingskracht als de slee met een constante snelheid voortbeweegt? Ma trekt dan met 22 N aan het touw.
  • De snelheid is 20m/s. Dat is een constante snelheid dus trekkracht is gelijk aan wrijvingskracht. Dus
  • Fv - Fw = Fn      ->     22 - 22 = 0

Slide 22 - Slide

Eee motor met bestuurder heeft een totale massa van 285 kg.
De motor trekt in 6,25 s vanuit stilstand op tot een topsnelheid van
252 km/h. Bereken de kracht die nodig is voor deze versnelling.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

De motor rijdt 9,0 minuten op topsnelheid.
Bereken de afstand die de motor op topsnelheid in die tijd aflegt.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Als Fᵣ = 0 N geldt ook a = 0 m/s².
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Botsen is eigenlijk ook remmen, maar dan heel sterk.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

De versnelling is de snelheidstoename per meter.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Bij een remtest van een Ferrari rijdt de auto 270 km/h. De chauffeur remt na 0,6s zo hard als hij kan. ABS springt aan. Na 6,1s remmen staat de auto stil
Bereken de stopafstand

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Een auto met een massa van 1150kg trekt een aanhanger van 630kg. De auto met aanhanger trekt op. De motor heeft een kracht van 4,6kN. Bereken de afstand die de auto aflegt in de eerste 10 seconde.

Slide 32 - Slide

Huiswerk
bestudeer par 6

Slide 33 - Slide