This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Economie
Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld
mevrouw Ubbink
vwo 3
Slide 1 - Slide
maken paragraaf 2.1
opdracht 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 16, 17 en 19
Nakijken:
Slide 2 - Slide
Leerdoelen vorige les:
ik kan de 3 spaarmotieven benoemen
ik weet wat rente is
ik kan 2 voorbeelden van spaarvormen benoemen
ik weet hoe je rekenen moet met enkelvoudige en samengestelde rente
ik kan 2 voorbeelden van beleggingen noemen
ik ken het risico van beleggen
ik weet wat reële rente inhoudt
Slide 3 - Slide
Als het rentepercentage tijdens de afgesproken periode hetzelfde blijft, krijg je .....
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente
Slide 4 - Quiz
Rente die na elk jaar wordt bijgeschreven op je rekening. In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag en over de bijgeschreven rente.
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente
Slide 5 - Quiz
Rente die telkens na afloop van een jaar apart wordt uitgekeerd. Je spaartegoed zelf verandert niet.
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente
Slide 6 - Quiz
Juist of onjuist? Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Spaarrekening: € 1.500 1,2% rente Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65
Slide 8 - Quiz
Spaarrekening: € 2.500 1,2% rente Hoeveel is afgerond de rente na 5 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 150,-
B
€ 2.650,-
C
€ 154,-
D
€ 2654,-
Slide 9 - Quiz
2500x(1,012)
1,2% wordt hier dus 0,012
Je berekent hier de eindwaarde
Als het rentebedrag wordt gevraagd, moet je dus
de 2500 er nog vanaf gehaald worden!
5
Slide 10 - Slide
Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente
Slide 11 - Quiz
Seema heeft € 1.200 spaargeld. De rente is 2,5% per jaar. Hoeveel rente krijgt ze na 7 maanden?
A
€ 2,50
B
€ 30,-
C
€ 15,-
D
€ 17,50
Slide 12 - Quiz
Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen: €1000,- op de rekening tegen 2% rente
A
€ 1.061,60
B
€ 1.061,21
C
€ 1.061,62
D
€ 1.060,-
Slide 13 - Quiz
Tito heeft €18.000. hierover heeft hij €900 rente gekregen. hoeveel procent rente heeft hij gekregen
A
5%
B
0.5%
C
4%
D
2,5%
Slide 14 - Quiz
Op je spaarrekening heb je € 450 gezet. Je krijgt 0,5% rente per jaar. Hoeveel euro rente krijg je na één jaar?
A
€ 225
B
€ 0,23
C
€ 22,50
D
€ 2,25
Slide 15 - Quiz
Met beleggen kun je geld verliezen
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quiz
Een deel van de winst uitkeren aan aandeelhouders, zo’n deel noem je:
A
Dividend
B
Beleggen
C
Aandelen
D
Obligatie
Slide 17 - Quiz
Ten opzichte van sparen geldt bij beleggen ...
A
meestal hoger rendement
+ meer risico
B
hetzelfde rendement
+ meer risico
C
meestal hoger rendement
+ minder risico
D
hetzelfde rendement
+ minder risico
Slide 18 - Quiz
Paragraaf 2.2
Heb je geld genoeg?
Slide 19 - Slide
Leerdoelen deze paragraaf
ik kan 4 leenmotieven noemen
ik kan de kosten van een lening berekenen
ik weet dat er beperkingen zijn aan bedragen die je kunt lenen
ik ken 4 voorkomende leenvormen
ik kan 2 verschillende hypotheekvormen noemen
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Leenmotieven
Dit zijn redenen om te lenen.
Onverwacht geldtekort
Tijdelijk geldtekort
Koop van een gebruiksgoed
Koop van een huis (hypotheek)
Slide 22 - Slide
Soorten consumptief krediet
Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
Rekening-courant krediet
Koop op afbetaling
Huurkoop
Slide 23 - Slide
Kredietvormen
Consumptief krediet (bank):
persoonlijke lening (lenen en terugbetalen in afgesproken termijnen);
doorlopend krediet (wat afgelost is mag opnieuw opgenomen worden);
rekening-courantkrediet (rood staan bij de bank).
Consumptief krediet (winkel):
koop op afbetaling (meteen eigenaar);
huurkoop (pas eigenaar na aflossing).
Slide 24 - Slide
Consumptiefkrediet (banken)
- Persoonlijkelening (aflossen in voorafafgesprokentermijnen)
- Doorlopendkrediet
(betaaljeook in maandtermijnenterug,
maar het afgelostebedragkunjeweeropnemen → kredietlimiet)
- Salariskrediet
(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)
Slide 25 - Slide
Consumptiefkrediet (leverancier)
- Koop op afbetaling (meteen eigenaar → in termijnen afbetalen)
Afbetaling
Koop op afbetaling:
Je betaalt de koopprijs is termijnen af. Je bent meteen na de koop de eigenaar van het product
Slide 26 - Slide
Kredietkosten
Als je geld leent, krijg je te maken met verschillende kosten:
aflossing: terugbetaling van het leenbedrag;
rente: een percentage van het leenbedrag als vergoeding voor het lenen.
Je betaalt kredietkosten meestal op vaste momenten in maandelijkse termijnen.
Slide 27 - Slide
Kredietkosten berekenen
Krediet = lening
Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Slide 28 - Slide
Hypothecaire lening (hypotheek)
Lening voor de aankoop van een huis of stuk grond.
Kenmerken:
Het huis of het stuk grond is onderpand. Als je de termijnen niet kunt betalen, verkoopt de bank het onderpand om de hypotheek af te lossen.
Lage rente: de bank loopt minder risico dan bij een lening zonder onderpand. Daarom is de rente bij een hypotheek lager dan bij een gewone lening.
Slide 29 - Slide
Lineaire hypotheek
Slide 30 - Slide
Annuiteit
Slide 31 - Slide
Rente
Slide 32 - Slide
Belasting
Slide 33 - Slide
(24 x € 148 ) - € 3.000 = € 552
Rekenvoorbeeld
Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar.
Bereken de kredietkosten.
Slide 34 - Slide
Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
Slide 35 - Open question
Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.
A
€ 50,-
B
€ 100,-
C
€ 500,-
D
€ 600,-
Slide 36 - Quiz
Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.