OP3 week 4: project

OP3 week 4: project
EPABAC238A
1 / 20
next
Slide 1: Slide
ProjectMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

OP3 week 4: project
EPABAC238A

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Examen
Donderdag 11 april

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Deadline project
Vrijdag 22 maart
presentaties projecten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
Terugblik definitiefase
Ontwerpfase
Voorbereidingsfase

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Definitiefase
Randvoorwaarden: waar moet je je aan houden (en kun je vanuit het project absoluut niet veranderen)? 

Functionele wensen: wat moet het resultaat kunnen of doen? 
Gebruikerswensen: welke eisen stellen gebruikers aan het resultaat? Oftewel, wat zijn de wensen van de personen/organisaties die het resultaat straks gaan gebruiken?  

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Ontwerpfase
Oog voor detail
Je maakt je brainstorm concreet

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Ontwerpfase

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbereidingsfase
Taakverdeling
Planning
Draaiboek

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Draaiboek
Wat is een draaiboek?

Waar gebruik je het voor?

Slide 12 - Slide

Wat is een draaiboek? 
een algemene benaming voor een medium/communicatiemiddel, dat refereert aan een gebeurtenis, script of evenement, waarin tot in detail beschreven staat wat er gebeuren moet, welke middelen daarvoor nodig zijn en wie welke taken heeft.

Waarom gebruik je een draaiboek?
bv:
- vooraf de werkzaamheden goed in beeld krijgen
- wie heb je allemaal nodig
- wat heb je allemaal nodig
- op het moment zelf de regie goed kunnen voeren, gaat alles nog volgens planning?
Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 13 - Slide

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 
0

Slide 14 - Video

Filmpje van voor Corona tijd. 

Let goed op: diverse onderdelen van het draaiboek komen aan bod in dit filmpje. 
Wat zagen jullie net waarvan jullie denken wat in een draaiboek zou moeten staan?

Slide 15 - Mind map

Er zijn verschillende functies langs gekomen, verschillende onderdelen van het festival. 
Kunnen jullie benoemen wat je hebt gezien?  
Welke onderdelen heeft een draaiboek volgens jou?

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 17 - Slide

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vrijdag 22 maart
presentaties 

daarna oefenexamen

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Project afmaken

Werken aan je presentatie (ppt/prezi/poster/document)
minimaal 7 minuten
doorloop de 6 fasen, wat heb je waar gedaan en waarom
evaluatie


Slide 20 - Slide

This item has no instructions