This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Welkom in de les
Jas in kluisje of aan de kapstok boven
Telefoon in telefoontas
Boek, etui en aantekeningenschrift op tafel
Slide 1 - Slide
Lesdoel
- Ik heb een C-boek uitgezocht in de mediatheek en mijn duo-partner ook. We lezen beide boeken en geven daar in november een presentatie over.
- Ik heb de stof voor de leestoets van maandag 18 september herhaald.
Morgen: oefenen we nog een keer voor de leestoets.
Slide 2 - Slide
Wat betekenen de begrippen ook alweer?
- kun je eenhoofdgedachtein een tekst herkennen en heb je geoefend met het verschil tussen hoofd- en bijzaken.
- weet je wat tekstdoelen en tekstsoorten zijn en kun je deze herkennen.
- heb je debeoordelingscriteriavoor een leestoets herhaald (document staat in ELO onder bronnen)
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp = zo kort mogelijk opschrijven waar de tekst over gaat (paar woorden).
Deelonderwerp: zo kort mogelijk opschrijven waar een alinea over gaat, of soms meerdere alinea's over gaan in het middenstuk.
Slide 5 - Slide
Voorbeeld onderwerp
Het onderwerp van deze tekst is het recyclen van kleding.
Slide 6 - Slide
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Hoofdgedachte = een zin die het belangrijkste van de tekst samenvat.
Bijvoorbeeld:
Steeds meer mensen vinden het belangrijk om hun kleding te recyclen.
Slide 7 - Slide
Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: de belangrijke informatie in een tekst. Gebruik je ook voor het samenvatten van een tekst. In de inleiding en het slot staan vaak hoofdzaken en ook de belangrijkste zin in een alinea is vaak een hoofdzaak (de kernzin).
Kernzin: vaak eerste of laatste zin van een alinea (maar niet altijd!).
Slide 8 - Slide
Bijzaken
Dit zijn meestal de details en voorbeelden in een tekst.
Slide 9 - Slide
Tekstdoelen
Hoe weet je wat het doel van de tekst is?
Vraag je af waarom de schrijver de tekst geschreven heeft.
Slide 10 - Slide
Verschil tekstsoort en tekstdoel
De tekst zelf is dus de tekstsoort, het tekstdoel geeft de reden aan waarom de schrijver de tekst geschreven heeft. Bijvoorbeeld een appje, een brief, een krantenartikel.
Slide 11 - Slide
Tekstdoelen
- informeren
- overtuigen
- waarschuwen
- tot handelen aanzetten (activeren)
Slide 12 - Slide
Tekstdoelen
- instrueren
- adviseren
- amuseren
Slide 13 - Slide
Citeren (letterlijk weergeven)
Als een hele zin gevraagd wordt, mag je deze afkorten. Vergeet de aanhalingstekens niet!
‘’Als er…te schrijven’’ (regels 9-10)
Slide 14 - Slide
Aan het werk
In je boek:
Nakijken opdracht 1, blz. 13 (huiswerk). Geef antwoord in volledige zinnen! Herhaal een stukje van de vraag in je antwoord. Schrijf de antwoorden op in je schrift.