NN7 §3 formuleren

Zinsstructuren
OPA, POA, APO, PA?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinsstructuren
OPA, POA, APO, PA?

Slide 1 - Slide

Verschillende structuren
O = onderwerp
P = persoonsvorm
A = ander zinsdeel (LV, MV, BWB etc.)

Slide 2 - Slide

Opdracht 1: persoonsvorm?
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.


Slide 3 - Slide

Opdracht 2: onderwerp?
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.

Slide 4 - Slide

Opdracht 3: zinsstructuren
1. Ik eet elke dag brood.
2. Wij maken altijd samen het huiswerk.
3. Heb jij ook een voldoende gehaald?
4. Morgenochtend moet ik naar de huisarts.

                                                     APO, POA, OPA?

Slide 5 - Slide

Opdracht 4: zelf schrijven
1. Maak zelf twee zinnen met de structuur OPA.

Er mag maar één zin met 'ik' beginnen.
Het moet gaan over iets wat je afgelopen week hebt gedaan.

Slide 6 - Slide

Opdracht 5: zelf schrijven
1. Maak zelf twee zinnen met de structuur OPA
2. Maak nu van één de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen)


Slide 7 - Slide

Opdracht 6: zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA
2. Maak nu van twee zinnen de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen)
3. Maak nu de verbinding tussen twee zinnen met een voegwoord (en verander de structuur van de zin zolang je maar een correcte zin hebt)


Slide 8 - Slide

Opdracht 7: schrijf een tekst
Schrijf een tekst van +- 60 woorden 
Laat zien dat je de structuren OPA en APO (en POA) afwisselt
Laat zien dat je ook een keer PA gebruikt.
Wissel je tekst met iemand uit en onderstreep de persoonsvormen. Check of bovenstaande is gedaan.

Slide 9 - Slide

Een paar algemene punten
  • Als je een tekst schrijft, begin je je zin altijd met een hoofdletter.
  • Let op de komma's tussen persoonsvormen
  • Wissel voldoende af. Let er actief op!

Slide 10 - Slide

Een aantal punten
  • Als je iets schrijft over jou en jouw vrienden schrijf je dat zo:
'Mijn vrienden en ik gingen zwemmen'. Je schrijft eerst de ander, dan de 'ik'.
  • Voor het voegwoord komt een komma. 
'Ik ga vandaag vroeg naar bed, omdat ik morgen vroeg op moet.'
  • Plaats een komma tussen 2 pv's.
' Toen ik jong was, speelde ik altijd buiten.'
  • Wanneer je schrijft, begin je een zin altijd met een hoofdletter.
'Morgen ga ik lekker zwemmen met mijn vrienden. Daar heb ik heel erg veel zin in. We gaan om 10 uur naar het zwembad.'
  • Begin niet elke zin met Toen. 


Slide 11 - Slide

Nog een aantal punten

  • Niet zo vaak beginnen met 'toen'. Wissel het af.
  • Zinnen beginnen niet met 'dus'. Dat is een voegwoord.
  • Zinnen beginnen (bijna)  nooit  met 'maar'. 
  • 'Me' is geen woord. Mij en mijn wel.

Slide 12 - Slide

Waar let je nog meer op?

  • Punten en komma's (interpunctie)
  • Algemene spelling
  • Werkwoordspelling
  • Zinsstructuren afwisselen (opa en apo)
  • Samengestelde zinnen en enkelvoudige zinnen met elkaar afwisselen
  • Woorden met elkaar afwisselen (niet steeds toen of en)
  • Samenhang in hele tekst/per alinea

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide