Levensfasen en Levensvragen week 12

Levensfasen en levensvragen 
Week 12 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Levensfasen en levensvragen 
Week 12 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Quiz: begrijpen jullie de stof?

Slide 2 - Slide

De ontwikkeling van de zintuigen noem je ook wel de........ ontwikkeling
A
Cognitieve
B
Lichamelijke
C
Motorische
D
Perceptuele

Slide 3 - Quiz

Hoe een persoon reageert op zintuiglijke informatie, valt onder de....
ontwikkeling
A
Cognitieve
B
Lichamelijke
C
Motorische
D
Perceptuele

Slide 4 - Quiz

Uitleg ontwikkelingen: 
  • cognitieve - bv leren, begrijpen en denken
  • lichamelijke - groei van de beenderen, weefsel en zenuwen
  • motorische - bv bewegen en motorisch reageren op zintuigelijke informatie 
  • perceptuele-  de zintuigen
  • sociaal-emotionele: sociale omgang, gevoelsleven en ontwikkelen persoonlijkheid 
  • sensueel/seksueel: seksuele gevoelens en lustbevrediging

Slide 5 - Slide

De bewegingen van een pasgeboren baby worden aangedreven door ..................... Deze zorgen ervoor dat een baby kan .............................. Een voorbeeld hiervan is dat een baby zuigt als er iets langs zijn lippen komt. Uiteindelijk worden deze gedragingen vervangen door gedragingen die worden aangestuurd door het ...........................
Een voorbeeld hiervan is dat een baby door de kamer tijgert.
Reflexen
overleven 
bewustzijn 

Slide 6 - Drag question

Wat is de functie van het moro-reflex?
A
bescherming van het netvlies
B
voedselinname
C
zelfstandig voortbewegen
D
zichzelf beschermen

Slide 7 - Quiz

Welke twee reflexen hebben voedselinname als functie?
A
grijpreflex
B
knipperreflex
C
zoekreflex
D
zuigreflex

Slide 8 - Quiz

Hoe leert een baby over zijn omgeving?
A
Via zijn zintuigen
B
Door anderen te imiteren
C
Door wat ouders tegen hem zeggen
D
Aan de hand van reflexen

Slide 9 - Quiz

Ferdinand zoekt thuis vooral het contact op met zijn moeder. Als zijn vader thuiskomt en Ferdinand op de grond ligt te spelen, kruipt hij snel naar zijn moeder toe. Zodra zijn vader naar hem toeloopt en hem optilt, zet Ferdinand het op een krijsen. Hij probeert zich los te wurmen en beweegt zijn armpjes wild naar zijn moeder toe.
A
Ferdinand heeft scheidingsangst
B
Ferdinand heeft vreemdelingenangst
C
Ferdinand is onveilig gehecht richting zijn moeder.
D
Ferdinand zit in de eenkennigheidsfase

Slide 10 - Quiz

Als een kind zich volgens de richtlijnen ontwikkelt, leert het op een bepaald moment lopen.
In welke twee fasen kan dat leerproces starten?

A
de babyfase
B
de dreumesfase
C
de kleuterfase
D
de peuterfase

Slide 11 - Quiz

Een kind maakt simpele tweewoord-zinnetjes, zoals ‘dag mama’
en ‘alles op’.
A
baby
B
dreumes
C
kleuter
D
peuter

Slide 12 - Quiz

Rond welke leeftijd spreken de meeste kinderen verstaanbaar en in volledige zinnen?
A
rond 3 jaar
B
rond 4 jaar
C
rond 5 jaar
D
rond 6 jaar

Slide 13 - Quiz

Wat past bij een zich normaal ontwikkelende peuter?
A
Mika kan alleen maar huilen om aan te geven wat hij wil. Zijn moeder snelt dan naar hem toe
B
Mika laat zich in de supermarkt dramatisch en huilend op de grond vallen als hij geen snoepje mag
C
Mika merkt dat als hij de koektrommel pakt, zijn moeder achter hem aansnelt. Dit vindt hij grappig
D
Mika vraagt zijn moeder vriendelijk om een koekje. Zijn moeder eet er immers ook één

Slide 14 - Quiz

Op welke leeftijd komt de hechtingsstijl van een kind ten opzichte van zijn verzorgers tot uiting?
Rond de:
A
10 maanden
B
20 maanden
C
30 maanden
D
40 maanden

Slide 15 - Quiz

Om welke twee redenen vinden kleuters het vaak nog lastig om stil te zitten?
A
Ze hebben dat nog niet aangeleerd gekregen
B
Ze hebben de drang om van alles te onderzoeken
C
Ze hebben hier de motorische vaardigheden nog niet voor
D
Ze hebben veel energie en bewegen daardoor graag

Slide 16 - Quiz

Om welke reden kan een kleuter beter niet te vaak en te lang achter een beeldscherm doorbrengen?
A
Dit belemmert het leerproces. Het kind loopt een cognitieve achterstand op.
B
Dit heeft een negatieve uitwerking op de perceptuele ontwikkeling.
C
Dit is van negatieve invloed op de lichamelijke ontwikkeling.
D
Dit zorgt ervoor dat een kind de gebruikelijke sociale regels niet meer leert.

Slide 17 - Quiz

Rond welke leeftijd beseffen kinderen doorgaans dat hun geslacht niet meer zal veranderen?
A
rond de 2 jaar
B
rond de 4 jaar
C
rond de 6 jaar
D
rond de 8 jaar

Slide 18 - Quiz

Wat past bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van een zich normaal ontwikkelend schoolkind?
A
Op het schoolplein kan Kim een conflict met haar klasgenoot zelf beëindigen.
B
Op het schoolplein bespreekt Kim met haar klasgenootjes vragen als ‘wie ben ik?’.
C
Op het schoolplein speelt Kim met iedereen. Iedere week heeft ze een andere beste vriendin.
D
Op het schoolplein speelt Kim vooral naast andere kinderen in plaats van met andere kinderen.

Slide 19 - Quiz

Verschillende fases:
Een baby leert vooral door te voelen.
Een dreumes leert vooral door te doen.
Een kleuter leert door duizenden vragen te stellen.
Een peuter maakt geen onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid, dit loopt door elkaar.
Een schoolkind kan al goed oorzaak en gevolg weergeven.


Slide 20 - Slide

Vanaf welke fase beheersen mensen alle benodigde motorische vaardigheden en leren zij vooral nieuwe motorische vaardigheden door het beoefenen van een zelfgekozen sport of hobby?
A
de basisschoolfase
B
de jongere fase
C
de jongvolwassenefase
D
de kleuterfase

Slide 21 - Quiz

Britney (20 jaar) had één vriendin die ze nog kende van de basisschool. Deze vriendin verhuisde vorig jaar naar de andere kant van het land en sindsdien voelt Britney zich wat alleen. Ze trekt een tijdje op met klasgenoten die ze leerde kennen op het mbo. Deze waren echter alleen maar bezig met studeren en verder deelde Britney geen interesses met hen. Britney ontmoet wat oudere meiden. Ze zijn vriendelijk, maar het contact blijft oppervlakkig. Tijdens de tennisles ontmoet Britney een leuke meid. Ze tasten beiden de mogelijkheden van een eventuele vriendschap af.

Welke uitspraak is juist over de situatie van Britney?

A
Britney experimenteert niet en gaat ook geen binding aan.
B
Britney experimenteert niet, maar gaat wel een binding aan.
C
Britney experimenteert wel en gaat direct een binding aan.
D
Britney experimenteert wel, maar gaat geen binding aan.

Slide 22 - Quiz

Julio (17 jaar) spijbelt de laatste drie jaar geregeld. Hij zit dan veelal thuis op de bank, blowt en kijkt televisie. Zijn ouders proberen hem te motiveren om op onderzoek uit te gaan, te ontdekken welke opleiding bij hem past, welke vrienden hij kan maken en hoe hij zijn toekomst voor zich ziet. Maar Julio lijkt hier weinig behoefte aan te hebben. Hij roept tegen zijn ouders dat hij altijd nog rijk kan worden met het maken van YouTube-filmpjes.

Heeft Julio kans op identiteitsproblemen op jongvolwassen leeftijd als hij het beschreven gedrag blijft vertonen?
A
Ja, hij heeft zich al gebonden voordat hij heeft geëxperimenteerd met allerlei mogelijkheden.
B
Ja, hij heeft zich nog niet gebonden maar heeft ook geen interesse om te experimenteren.
C
Nee, hij experimenteert met bepaalde gedragingen zoals blowen, spijbelen en YouTube.
D
Nee, hij weet al wat hij later wil gaan doen en is hier al een binding mee aangegaan.

Slide 23 - Quiz

Verschillende fases:
Een basisschoolkind krijgt steeds meer aandacht voor anderen en refereert aan zichzelf als hij een ander beschrijft.
Een puber kan zich nog niet heel goed verplaatsen in anderen en denkt nog niet altijd na over de gevolgen van zijn handelen.
Een jongvolwassene is in staat om twee kanten van een verhaal of tegengestelde visies te tolereren.
Een adolescent redeneert niet alleen vanuit zichzelf, maar neemt het perspectief van anderen in overweging.

Slide 24 - Slide

Wanneer zijn de vijf zintuigen het gevoeligst?
Tussen de:
A
0-20 jaar
B
20-40 jaar
C
40-60 jaar
D
60-80 jaar

Slide 25 - Quiz

Stelling I: Tegen het einde van de jongvolwassenheid speelt onthechten een belangrijke rol.
Stelling II: Overbezorgde of bemoeizieke ouders werken onthechting vaak tegen.

A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 26 - Quiz

Wanneer is de kans het grootst dat je een burn-out ontwikkelt?
A
jonge oudere
B
jongvolwassene
C
oudere
D
volwassene

Slide 27 - Quiz

Welke uitspraak over de cognitieve capaciteiten van jonge ouderen is waar?
A
De reactiesnelheid neemt af
B
De woordenschat wordt aangetast
C
Feiten en informatie gaan verloren
D
Het vermogen om te leren vermindert

Slide 28 - Quiz

Stelling I: De periode van de jongvolwassenheid wordt ook weleens gezien als ‘spitsuur’, aangezien in deze fase een zelfstandig leven wordt opgebouwd.
Stelling II: Een vrouw komt, als zij een jonge oudere is, in de overgang.

A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 29 - Quiz

Leendert krijgt steeds meer gezondheidsklachten. Hij merkt dat bewegen moeilijker gaat, omdat zijn spieren stijver aanvoelen. Hij ruikt bijna niks meer, hij draagt een gehoorapparaat en een bril. Leendert voelt zich vaak eenzaam, omdat zijn vrouw al jaren geleden is weggevallen en de meeste vrienden ook al zijn overleden.
Leendert is:
A
52 jaar
B
65 jaar
C
77 jaar
D
84 jaar

Slide 30 - Quiz

Verschillende fases:
Een jongvolwassene voelt zich vaak energiek, krachtig en fit, waardoor hij zich motorisch verder kan ontwikkelen.
Bij een volwassene begint het lichaam langzaamaan af te takelen. Er ontstaan rimpels, de huid wordt dunner en droger en de eerste grijze haren worden zichtbaar.
Bij een jonge oudere treden vaak de eerste gezondheidsklachten op, zoals kortademigheid, aderverkalking en een hoge bloeddruk.
Een oudere krijgt steeds meer gezondheidsklachten, maar kan ook tot aan zijn dood in een goede gezondheid verkeren.

Slide 31 - Slide

Welke rol spelen leeftijdsgenoten in de ontwikkeling van een kind? Kies twee mogelijkheden
A
Door leeftijdsgenoten leren kinderen een affectieve band op te bouwen, te onderhouden en samen te werken
B
Leeftijdsgenoten ondersteunen de ontwikkeling van kinderen. Ze zorgen ervoor dat het kind, kind mag zijn
C
Leeftijdsgenoten spelen in op de behoeften van een kind. Hierdoor wordt het een stabiele volwassene.
D
Vriendschappen met leeftijdsgenoten stellen het kind in staat zijn emoties en gedachten te delen.

Slide 32 - Quiz

Stelling I: Als professional geef je het goede voorbeeld en stimuleer je de ontwikkeling van kinderen.
Stelling II: Als professional houd je de cognitieve ontwikkeling, de verzorging en de voeding van een kind in de gaten.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 33 - Quiz

Vraag
Nadine (12 jaar) heeft een broertje dat lichamelijk beperkt is. Hierdoor gaat er veel aandacht naar hem uit. De ouders van Nadine lieten Nadine in eerste instantie wat aan haar lot over. Ze moest op zesjarige leeftijd al alleen naar school fietsen en op ouderavonden kwamen de ouders niet. Nadine is van nature een heel lief en behulpzaam kind. Ze dacht dat het misschien beter was om zich dan ook behulpzaam op te stellen, om maar wat aandacht te krijgen van haar ouders. De ouders maakten al gauw gebruik van Nadines behulpzaamheid en lieten haar steeds iets meer voor haar broertje zorgen. Momenteel is de moeder van Nadine ‘opgebrand’ van alle zorgen en kan ze het broertje van Nadine niet meer goed ondersteunen. Ze huilt vaak en lijkt teleurgesteld in het leven. Nadine probeert haar op te vrolijken door haar zo veel mogelijk taken uit handen te nemen.

Slide 34 - Slide


Denk je dat Nadine, als de beschreven situatie voortduurt, op de lange termijn uitgroeit tot een stabiele, verantwoordelijke en zelfstandige volwassene?
A
Ja, de meeste kinderproblemen verdwijnen tijdens de jongvolwassenheid.
B
Ja, ze is nu al heel zelfstandig en verantwoordelijk en zal dat als volwassene dus ook zijn.
C
Nee, door parentificatie wordt de ontwikkeling van Nadine belemmerd.
D
Nee, het broertje van Nadine eist veel aandacht, tijd en energie op.

Slide 35 - Quiz

Wat vind je van de les?
Heb je wat geleerd?

Slide 36 - Mind map

EINDE

Slide 37 - Slide