ik heb gegeten (eten = manger) = j'ai mangé
jullie hebben gedanst (dansen = danser) = vous avez dansé
u heeft gekeken (kijken = regarder) = vous avez regardé
wij hebben gegeven (geven = donner) = nous avons donné
jij hebt gevraagd (vragen = demander) = tu as demandé