Paragraaf 2.3: Van industrie naar diensten (deel 2)

Van industrie naar diensten (deel 2)
Nederland als industriële samenleving
1 / 26
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Van industrie naar diensten (deel 2)
Nederland als industriële samenleving

Slide 1 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
A
Nederland opbouwen
Leerdoel:
Je kunt beschrijven hoe de Nederlandse economie zich na 1945 herstelde
Begrippen:
wederopbouw
Europese Economische Gemeenschap (EEG)
B
Snelle groei
Leerdoel:
Je kunt een aantal gevolgen noemen van de economische groei in Nederland vanaf 1950
C
De economie verandert
Leerdoel:
Je kunt beschrijven hoe de Nederlandse economie vanaf de jaren 1970 veranderde
Begrippen:
welvaart
consumptiemaatschappij
gastarbeiders
 
migratie
Begrippen:
automatisering
globalisering
Europese Unie (EU)

Slide 2 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
Leerdoel:
Je kunt een aantal gevolgen noemen van de economische groei in Nederland vanaf 1950
Vanaf 1950:
  • Groei economie.
  • Nog geen mogelijkheid om lonen te verhogen.


Begrippen:
welvaart
consumptiemaatschappij
gastarbeiders
 
migratie

Slide 3 - Slide

Nog géén mogelijkheid om lonen te verhogen.

Slide 4 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
Reactie vakbonden:
  • Dit is oké. 👍

  • Want: invoering uitkering bij arbeidsongeschiktheid, pensioen. 🚑👴

(= Wetten gunstig voor de arbeiders).



Slide 5 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
1952: nagenoeg geen werkloosheid. 📉

Tekort aan arbeidskrachten 👷:
  • Mijnen
  • Scheepsbouw
  • Textielindustrie

Gevolg: gastarbeiders werven. 
  • Eerst Italië en Spanje, daarna Marokko en Turkije.

Slide 6 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
Gunstige voorwaarden:
  • Contracten onbeperkt verlengen. 📝
  • Hele gezinnen zouden over moeten kunnen komen. 👪

1970:
  • Regels rond migratie strenger: Eenmaal terug naar eigen land kom je moeilijk weer terug.
  • Gezinnen worden definitief naar Nederland gehaald. 🧳

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
1963:
  • Lonen mogen weer omhoog, stijgt enorm. 💰
  • Vijfdaagse werkweek. 📅

Slide 9 - Slide

1960: Lonen stijgen en het is het begin van de consumptiemaatschappij.

Slide 10 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
B
Snelle groei
In Nederland neemt welvaart toe: het gaat economisch goed.

Consumptiemaatschappij: vele luxeproducten kunnen gekocht worden.
  • koelkast
  • auto
  • televisie

Daarnaast meer vrije tijd om te sporten of vakantie. 
 

Slide 11 - Slide

Everything is better in the USA!

Slide 12 - Slide


Elvis Presley (1935-1977) was een Amerikaans zanger en acteur. Hij wordt vaak The King of Rock and Roll of kortweg The King genoemd. Veel ouders spraken schande van de bewegingen die Elvis met zijn heupen maakt: "Het had alleen maar te maken met seks!"
Amerikanisering

Slide 13 - Slide

Jongeren hebben steeds meer geld, waardoor jeugdculturen ontstaan.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
C
De economie verandert
Leerdoel:
Je kunt beschrijven hoe de Nederlandse economie vanaf de jaren 1970 veranderde
Er komt een einde aan de groei:
  • 1973: stijgende olieprijzen
  • Hoge lonen ➜ hoge prijzen ➜ minder export

Jaren 1980:
  • Veel mensen raken hun baan kwijt
  • Om productie winstgevend te maken moet loon naar beneden
    - kortere werkweek
    - lager loon
    - investeren in automatisering: productie door machines
    - fabrieken verplaatsen naar lage-lonen-landen: voorbeeld van globalisering 
Begrippen:
automatisering
globalisering
Europese Unie (EU)

Slide 17 - Slide

§2.3
Van industrie naar diensten
BASIS
C
De economie verandert
1990: Stijging economie en daarmee ook de welvaart.

1993: Nieuwe samenwerking in vorm van Europese Unie (EU)
Samenwerking op gebied van:
  • economie
  • migratie
  • milieu
  • criminaliteit
  • etc....

Burgers mogen binnen de EU werken waar ze willen. Bedrijven werven personeel in heel EU 

Handel wordt makkelijker door de invoering van 1 munt: euro

Slide 18 - Slide

Wat zijn gastarbeiders?
A
Mensen uit het buitenland die in Nederland komen werken.
B
Binnenkomende landverhuizers.
C
Buitenlandse arbeiders die te gast zijn in Nederland.
D
Mensen met tenminste één niet in Nederland geboren ouder.

Slide 19 - Quiz

Sleep de oorzaken en gevolgen naar de juiste plek.
De gastarbeiders kunnen in Nederland meer verdienen dan in hun thuisland.
Integratie met NL-cultuur werd niet gestimuleerd.
In de jaren zestig ontstond er een tekort aan arbeiders.
De gastarbeiders zouden maar een paar jaar blijven.
De gastarbeiders bleven in Nederland wonen.
Na 1945 vertrokken veel mensen uit Nederland.

Slide 20 - Drag question

Migranten uit Indonesië
Gezinshereniging
Eerste gastarbeiders uit Turkije en Marokko
Surinamers komen naar Nederland
Jaren 50
Jaren 60
Jaren 70
Jaren 80

Slide 21 - Drag question

Welke twee begrippen zijn waar?
Sleep die naar het groene vlak
Hippies, gabbers en hiphoppers horen bij dezelfde jeugdcultuur.
Jeugdculturen ontstonden rond 1920.
Jongeren kregen hun eigen mening en lieten die ook horen.
Jongeren waren het vaak alleen met hun ouders eens.
Leden van een jeugdcultuur hebben vaak dezelfde mening.

Slide 22 - Drag question

Sleep vier begrippen naar de juiste plek in de tekstbron. 
Er blijven dus ook vier begrippen over.
amerikanisering
emigratie
individualisering
jongerencultuur
Marshallhulp
ontzuiling
wederopbouw
welvaart

Slide 23 - Drag question

Wat is globalisering?
A
dat de welvaart stijgt
B
proces dat gebieden op aarde meer verbonden raken
C
dat mensen meer inkomsten krijgen.
D
De welzijnsgraad gaat omhoog

Slide 24 - Quiz



Door globalisering lijkt de wereld steeds kleiner geworden.
Door globalisering lijkt de wereld steeds kleiner geworden.
A
Eens
B
Oneens

Slide 25 - Quiz

Ga aan de slag!

Maak opdracht 7 t/m 11 van paragraaf 2.3.

Eerder klaar? (hw volgende les)
Lees tekst C goed en maak opdracht 12.

 



Slide 26 - Slide