Herhaling grammatica woordsoorten VWO 1

Herhaling grammatica woordsoorten VWO 1

  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoorden 
  • bijvoeglijk naamwoord
  • werkwoorden: hulp-, zelfstandig en koppelwerkwoord 
  • voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk
  • voorzetsel
  • bijwoord

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

Items in this lesson

Herhaling grammatica woordsoorten VWO 1

  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoorden 
  • bijvoeglijk naamwoord
  • werkwoorden: hulp-, zelfstandig en koppelwerkwoord 
  • voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk
  • voorzetsel
  • bijwoord

Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens, namen.

Tips om ze te herkennen:
  • Je kan er een lidwoord (de, het, een) voorzetten;
  • Je kan er meervoud van maken;
  • Je kan er (meestal) een verkleinwoord van maken.

Slide 2 - Slide

Lidwoord (lw)
Hoort ALTIJD bij een zelfstandig naamwoord. En komt dus nooit alleen voor.

De, het = bepaald lidwoord (blw)
een = onbepaald lidwoord (olw)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

De mooie kast.
Het leuke liedje.
De docent is aardig.
Het spannende en tragische verhaal.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: Een stof/materiaal > staat altijd voor een zn

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
De kenmerken:

  1. Een bn staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Een bn kan er ook achter staan (met het werkwoord zijn).
  3. Korte vorm / lange vorm 
    fantastisch / fantastische
  4. Kent vaak trappen van vergelijking.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Verschillende werkwoorden
Zelfstandig werkwoord
Geeft de handeling aan wat het onderwerp doet

Koppelwerkwoord
Geeft aan wat het onderwerp is of wordt
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen > ZWaBBeLS)

Hulpwerkwoord
Kan je weglaten.
(Ondersteunt het kww of zww)

Slide 8 - Slide

zelfstandig werkwoord
Geeft aan wat er wordt gedaan --> Het onderwerp doet iets.
Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord OF 1 koppelwerkwoord in de zin. Nooit allebei.

  • Imme fietst elke dag naar school.
  • Imme is naar school gefietst.
  • Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 9 - Slide

koppelwerkwoord
Koppelt het onderwerp aan een eigenschap --> Het onderwerp is iets.

Er zijn een aantal werkwoorden die kunnen koppelen:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (ZWaBBeLS)

  • Imme is een leuke meid.
  • Voetbal schijnt een leuke sport te zijn.
  • Ik word morgen 14 jaar.

Slide 10 - Slide

hulpwerkwoord
Staat extra in de zin --> Kan ik ook weglaten
Er kunnen 0, 1, 2 of 3 hulpwerkwoorden in een zin staan

  • Imme fietst elke dag naar school.
  • Voetbal schijnt een leuke sport te zijn.
  • Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Verwijst naar een persoon, dier of ding. 

Ik, jij, hij, zij, wij, het, mij, jou, u, hem, haar, ons

Namen horen hier NIET bij. Dat zijn zelfstandig naamwoorden.

Twijfel je? Een pers.vnw kun je vervangen door je eigen naam.

Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Geeft aan van wie iets is.

Mijn, jouw, uw, zijn, haar, jullie, ons

Twijfel je? Je kunt elk bezittelijk voornaamwoord vervangen door zijn.

Twijfel je? Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Vaste voorzetsels
Sommige werkwoorden hebben altijd hetzelfde voorzetsel:
een vast voorzetsel

  1. Ik hou .... pindakaas.
  2. Ik ga akkoord .... jouw voorstel.
  3. Ik ben blij ..... jou.
  4. Wil jij de brief doorgeven ..... Sophie?


Slide 17 - Slide

Voorzetseluitdrukking
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben altijd hetzelfde voorzetsel:
een voorzetseluitdrukking

  1. In overleg met
  2. door middel van
  3. .... verband ....


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Bijwoord (bw)
  • Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt.

  • Een bijwoord kan iets zeggen over alle andere woordsoorten BEHALVE over een zn (want dat doet het bn al).

Slide 20 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven, bestaat uit één woord!

  • Tijd: Binnenkort, gisteren, nu
  • Plaats: Daar, hier, ergens, ginds
  • Een vraag: Hoe, waar, waarom, wanneer
  • (On)zekerheid: Vast, misschien, vermoedelijk, zeker
  • Ontkenning: Niet, nooit, nimmer

Slide 21 - Slide

Verschil bv en bn

          BN                                                       BW
Een spannend boek            Hij vertelde spannend
Het boze meisje                    Het meisje kijkt boos





Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Oefenen
Er volgen nu een aantal vragen over deze lesstof.

Meer oefenen? Op de laatste sheet vind je twee websites om op te oefenen.

Slide 24 - Slide

Welke bepaalde lidwoorden zijn er?

Slide 25 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 26 - Open question

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijwoorden

Slide 27 - Quiz


Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 28 - Quiz


Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 29 - Quiz


Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 30 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 31 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 32 - Quiz

Er zijn ... soorten werkwoorden. (woordsoorten)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'prijs' =
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 34 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
'gewonnen" =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 35 - Quiz


A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
bw
D
zn

Slide 36 - Quiz

Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 37 - Quiz

Noteer de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Jullie zullen toch wel jullie mond houden tijdens deze voorstelling?

Slide 38 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
zww
B
hww
C
zn
D
bn

Slide 39 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers.vnw
B
Bez.vnw

Slide 40 - Quiz

Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord
Wat
lees
jij
momenteel
voor
boek
?
Dat
boek
is
leuker
dan
dit
boek.
Vroeger
scheen
ik
bakker
worden.
willen
te

Slide 41 - Drag question

Meer oefenen
Alles behalve de soorten werkwoorden oefenen:
Www.taaloefenen.nl > woordsoorten > alles aanvinken wat je nu zou moeten kennen.   

Werkwoorden oefenen
https://www.cambiumned.nl/woordsoorten/werkwoorden/
oefening 1, 2 en 3

Slide 42 - Slide