Unit 4 gram hh Kb2+T2

Good afternoon!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Good afternoon!

Slide 1 - Slide

GRAMMAR UNIT 4
4.1
4.3
Past Simple
4.2
Bezitsvorm
('s / ' / of)
Must(n't)
4.5
Aanwijzende
voornaamwoorden
4.6
Have/has to

Slide 2 - Slide

Grammar!
TIME

s


Slide 3 - Slide

4.1 BEZITSVORM

Slide 4 - Slide

'S / ' / OF THE

Slide 5 - Mind map

 Possessive - 'S
Het boek van John - John's book
Het boek van Tess - Tess's book
Het boek van Jamie - Jamie's book

's geeft aan dat iets van iemand is

Slide 6 - Slide

Possessive - '
Het boek van mijn zussen - My sisters' book

Bij meervoud gebruik je ' als het zelfstandig naamwoord eindigt op -s

Slide 7 - Slide

These children's books are famous.
bij meervoud die niet op s eindigt, gebruik je 's 

Slide 8 - Slide

Possessive - "OF THE"
- The door of the house
- The name of this city is Kampen
- The capital of Australia is Caberra


Bij niet levende dingen/landen/plaatsen, gebruik je of 

Slide 9 - Slide

4.2 Past Simple

Slide 10 - Mind map

The Past Simple
Bij regelmatige ww                    
altijd het hele WW + ed


Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

walk - walked 

Slide 11 - Slide


break- broke
choose- chose
draw- drew
freeze- froze
get- got
go - went

give - gave
put - put
read - read
say - said
send - sent
stick - stuck

Slide 12 - Slide

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Did he go to the store yesterday?

Slide 13 - Slide

4.3 Must/Mustn't

Slide 14 - Mind map

Must / mustn't
Must = het moet (persoonlijke noodzaak), kan niet anders!

Mustn't = niet moeten / mogen

Na must/mustn't volgt altijd het HELE WERKWOORD
I mustn't be home late.
We must visit grandma, we haven't seen her in ages!

Slide 15 - Slide

4.5 Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 16 - Mind map

Demonstrative Pronouns
Grammar 3.3
Grammar 3.3 Coursebook

Slide 17 - Slide

4.6 Have/ Has

Slide 18 - Mind map

4.6 Have to & Has to
What do they mean?
HAVE TO
& HAS TO
moeten
You have to be 17 to drive a car.

Slide 19 - Slide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
HAVE TO
I - you - we - they
HAS TO
she - he - it

Slide 20 - Slide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
HAVE TO
& HAS TO
Iemand anders vindt dat iets moet.

Slide 21 - Slide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
DON'T HAVE TO
I - you - we - they
DOESN'T HAVE TO
she - he - it

Slide 22 - Slide

Heb je nog vragen?

Slide 23 - Open question