Hoofdstuk 2 Grammatica (les 1 ma)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht);
  • je schrift.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je laptop (dicht);
  • je schrift.

Slide 1 - Slide

Planning
  • Wat weet je nog van grammatica zinsdelen?
  • Huiswerk bespreken en wg uitleggen
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Onderstreep de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen. Noteer het onderwerp.

  • Een Indiaas echtpaar is onlangs door de politie opgepakt.
  • Door een bloedtransfusie wilden de ouders een intelligentietransfusie van de ene naar de andere zoon uitvoeren.
Je doet hier dus de zinsdeelproef.

Slide 3 - Slide

Onderstreep de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen. Noteer het onderwerp

  • Een Indiaas echtpaar is |onlangs  | door de politie | opgepakt.
  • Door een bloedtransfusie | wilden | de ouders  | een intelligentietransfusie van de ene naar de andere zoon | uitvoeren.
Weet je ook wat het werkwoordelijk gezegde is?

Slide 4 - Slide

Samenvattend: persoonsvorm
Persoonsvorm: vind je door de tijd van de zin te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Tijdsproef

- Tijden van de persoonsvorm: tegenwoordige en verleden tijd.
- pv is dus altijd een werkwoord. Een werkwoord is: ............................

Op de eerste plaats, bijvoorbeeld: Kom | je | vandaag?
Op de tweede plaats, bijvoorbeeld: De leerlingen | komen | op tijd. 


Slide 5 - Slide

Samenvattend: het onderwerp
Onderwerp: wie of wat de handeling van de zin uitvoert.
Je vindt het onderwerp door:
  1. Vraag stellen: Wie/wat + gezegde? Antwoord = onderwerp.
  2. Onderwerpsproef: je verandert de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het zinsdeel dat moet veranderen, is het onderwerp.

Het blad ritselt in de wind.            De bladeren ritselen in de wind.

Slide 6 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  • Alle werkwoorden in de zin. Dus ook de persoonsvorm.
  • Ook de splitsbare delen van het werkwoord.
Tijdens veel sportonderdelen trad ze op voor het publiek.
  • Ook aan te + infinitief of te + infinitief.
Cheerleaders zouden hun pompons aan het showen zijn

Slide 7 - Slide

Huiswerk bespreken: opdracht 1 p.110
1 Tijdens grote sportevenementen | zie | je | vaak | cheerleaders | optreden.
2 Cheerleaders | willen | hun landgenoten | met ritmische optredens | ondersteunen.
3 Caitlin (14) | vertegenwoordigde | Nederland | op de Olympische Winterspelen in Zuid-Korea | dit jaar.
4 Tijdens veel ceremonies en sportonderdelen | trad | ze | op | voor het publiek.
5 De cheerleaders | smeten | elkaar | met groot enthousiasme | door de lucht.
6 Mensen | hebben | vaak | een verkeerd beeld | van deze sport.
7 Cheerleaders | zouden | alleen maar | hun pompons en korte rokjes | aan het showen zijn.
8 Van Caitlin | mag | de sport | juist | een officiële Olympische status | krijgen.
Ook wg en lv gevonden?
Antwoorden van dit hoofdstuk vind je in Teams.

Slide 8 - Slide

Uitleg bij opdracht 6, pagina 113.
3 a. onderwerpsproef doen (manier 1)
Van het geld koopt deze jonge ondernemer geen nieuwe schoenen.
Van het geld kopen deze jonge ondernemers geen nieuwe schoenen.


3b. Wie/wat + gezegde? Noteer het onderwerp (manier 2)
Wie of wat koopt? Antwoord: Deze jonge ondernemer.

Slide 9 - Slide

Werkmoment
  • Maak in je boek de opdrachten van 2.7 Grammatica zinsdelen: 4, 6, 8, 9, 10, 11, 12. Dit is op 4 november af en nagekeken.

  • Je mag zachtjes overleggen.
  • Je mag muziek luisteren.
  • Je mag ook lezen en bezig met je fictietaak.
  • Je hebt de tijd tot 12.30 uur. Dan uitleg lijdend voorwerp.

Slide 10 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Het onderwerp is de hoofdrolspeler en voert de handeling van het werkwoord uit. Het lijdend voorwerp heeft ook een rol en ondergaat die handeling. 

Ik lees een boek.
Hoofdrolspeler: wie leest? ik
Rol lijdend voorwerp: Wie of wat lees ik? een boek

Lijdend voorwerp hoort bij zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten.

iets stemmen, iemand feliciteren, iets/iemand zoeken, iets repareren, iemand ophalen

Slide 11 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Lijdend voorwerp: vind je door de vraag te stellen:
Wie of wat + wg + o? Antwoord is het lijdend voorwerp.

Lijdend voorwerp en onderwerp beginnen nooit met een voorzetsel.

Vaste volgorde zie pagina 208 van je boek.

Slide 12 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk: zie magister.
  • Denk je aan de fictietaak?

Slide 13 - Slide