1HM H1 Steden oefenen

Oefenen voor de toets

§1.2 Verstedelijking in Nederland
§1.4 Steden en hun omgeving
§1.7 Plaatsbepaling op aarde



H1 Steden 1HM
1 / 30
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefenen voor de toets

§1.2 Verstedelijking in Nederland
§1.4 Steden en hun omgeving
§1.7 Plaatsbepaling op aarde



H1 Steden 1HM

Slide 1 - Slide

Wat is bevolkingsdichtheid?
A
Het gemiddelde aantal inwoners
B
Het gemiddelde aantal inwoners per km2
C
Hoeveel bevolking er is
D
Hoeveel mensen in een huis wonen

Slide 2 - Quiz

De bevolkingsdichtheid is in de Randstad het grootst?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

De bevolkingsdichtheid in de stad is....
A
hoog
B
laag

Slide 4 - Quiz

De bevolkingsdichtheid is hier hoog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Bevolkingsdichtheid bereken je door:
A
Oppervlakte delen door aantal inwoners
B
Aantal inwoners delen door de oppervlakte

Slide 6 - Quiz

Nederland heeft 17,5 miljoen inwoners en een oppervlakte van 42.000 km2.Bereken de bevolkingsdichtheid van Nederland. Rond af op hele getallen.
A
240 inwoners per km2
B
240,4 inwoners per km2
C
417 inwoners per km2
D
416,7 inwoners per km2

Slide 7 - Quiz

Een forens woont:
A
In een dorp
B
In de stad
C
Ergens anders dan waar hij/zij werkt
D
Op dezelfde plek waar hij/zij werkt

Slide 8 - Quiz

Wat is ook alweer een forens?
A
Thomas woont in Grootegast en werkt in Grootegast
B
Meneer de With woont in Groningen en werkt in Grootegast
C
Wesley loopt naar zijn werk
D
Isa komt op de fiets

Slide 9 - Quiz

Suburbanisatie = verstedelijking
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

suburbanisatie was mogelijk door
A
stijging van de welvaart
B
toegankelijk worden van de auto
C
betere bouwtechnieken
D
Daling van aantal inwoners in Nederland

Slide 11 - Quiz

Wat is een agglomeratie?
A
Stad waar meestal de regering van een land gevestigd is
B
Stad waaraan de omliggende dorpen vastgegroeid zijn
C
Een stad die veel groter en belangrijker is dan de tweede stad van het land
D
Een gebied waarin de omringende plaatsen met de stad verbonden zijn

Slide 12 - Quiz

Een agglomeratie is groter dan een stadsgewest
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN agglomeratie ?
A
Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen
B
Den Haag, Rijswijk, Kijkduin, Scheveningen
C
Amsterdam, Utrecht, Eindhoven
D
Amsterdam, Amstelveen, Diemen

Slide 14 - Quiz

Wat vind je vooral in een overgangsgebied? Er zijn 2 antwoorden goed, je hoeft er maar één aan te klikken.
A
Bedrijventerreinen
B
Restaurants
C
Winkelstraten
D
Groen

Slide 15 - Quiz

Wat is suburbanisatie?
A
De verstedelijking van het platteland door migratie vanuit een centrale stad.
B
Het vernieuwen van woonwijken in een stad, zodat de leefbaarheid verbetert
C
Oudste deel en centrum van een stad. Heet ook historische binnenstad.
D
Mate waarin een woonwijk geschikt is om er te leven.

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van urbanisatie, suburbanisatie en
re-urbanisatie?
A
1870-1960-1980
B
1820-1945-2001
C
1960-1980-2000
D
1492-1789-1918

Slide 17 - Quiz

Welk van de volgende voorzieningen is een stedelijke voorziening?
A
Kinderdagverblijf
B
Basisschool
C
Middelbare school
D
Universiteit

Slide 18 - Quiz

Wat is het stadsgewest
A
Een gebied waarin veel steden dicht bij elkaar liggen
B
Een grote stad en alle dorpen en kleine steden eromheen
C
Een ander woord voor Randstad
D
Een gebied waar de natuur haar eigen gang kan gaan

Slide 19 - Quiz

Wat is urbanisatie?
A
Stijging % mensen dat op het platteland woont
B
Migratie platteland naar stad
C
Stijging % mensen dat in de stad woont
D
Migratie stad naar platteland

Slide 20 - Quiz

Wanneer begon wat:
urbanisatie, sub-urbanisatie
re-urbanisatie?
A
urbanisatie in 1870, suburbanisatie in 1930, re-urbanisatie in 2000
B
urbanisatie in 1900, suburbanisatie in 1950, re-urbanisatie in 1990
C
urbanisatie in 1870, suburbanisatie in 1960, re-urbanisatie in 1990
D
urbanisatie in 1900, suburbanisatie in 1950, re-urbanisatie in 2000

Slide 21 - Quiz

Als stadsgewesten (bijna) aan elkaar vastgegroeid zijn noem je dat?
A
Agglomeratie
B
Landelijk gebied
C
Een stedelijk gebied
D
De Randstad

Slide 22 - Quiz

Bekijk atlaskaart:
GB 53e 190-191/GB 54e 214-215
Wat is de juiste plaatsbepaling van Nederland?
A
52° NB, 5° OL
B
52° NB, 5° WL
C
52° ZB, 5° OL
D
52° ZB, 5° WL

Slide 23 - Quiz

Hoe noem je het getal van de precieze plaats waar jij je op de aarde bevindt?
A
Nulmeridiaan
B
Plaatsbepaling
C
Snijpunt
D
Geografische coördinaat

Slide 24 - Quiz

In welke plaatsbepaling zit een fout?
A
48° NB, 3° OL
B
2° ZB, 3° WL
C
95° NB, 15° OL
D
16° NB, 40° WL

Slide 25 - Quiz

Een meridiaan wordt gebruikt bij de plaatsbepaling op aarde
A
ja
B
nee
C
soms
D
af en toe

Slide 26 - Quiz

Ligt Nederland op Hoge breedte of lage breedte?
A
Hoog
B
Laag
C
Gematigde

Slide 27 - Quiz

Gebruik de atlas.
Wat zijn de coordinaten van IJsland
A
65 NB, 20 OL
B
65 ZB, 20 OL
C
65 NB, 20 WL
D
65 ZB, 20 WL

Slide 28 - Quiz

Bekijk de atlaskaart:
GB 53e 190-191/GB 54e 214-215
Wat is de juiste plaatsbepaling van Melbourne (Australië)?
A
37° NB, 144° WL
B
37° ZB, 144° WL
C
37° ZB, 144° OL
D
37° NB, 144° OL

Slide 29 - Quiz

Wat zijn de juiste geografische coördinaten van de hoofdstad Santiago?
A
33° NB, 70° WL
B
33° NB, 70° OL
C
33° ZB, 70° WL
D
33° ZB, 70° OL

Slide 30 - Quiz