H3 18.01 Taalverzorging en Grammatica Lijdend voorwerp

Welkom


Wat heb je nodig?
laptop, lesboek en schrift
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom


Wat heb je nodig?
laptop, lesboek en schrift

Slide 1 - Slide

Programma
*Lezen
*Uitleg taalverzorging H3
BK: lidwoord en zelfstandig naamwoord KGT: lijdend voorwerp TH: lijdend voorwerp en werkwoordelijk gezegde
*zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat is een lidwoord?

Slide 4 - Mind map

Zelfstandig naamwoord:
Tekst

Slide 5 - Slide

Uitleg lidwoord en zelfstandig naamwoord
Er bestaan verschillende soorten woorden. Werkwoorden ken je al. Andere woordsoorten zijn: zelfstandige naamwoorden (zn) en lidwoorden (lw).

Zelfstandige naamwoorden zijn bijvoorbeeld: munt, verkoper, geluk.
Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: Karim, Rotterdam, Rijn.

Slide 6 - Slide

Uitleg lidwoord en zelfstandig naamwoord

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: Karim, Rotterdam, Rijn.

Hoe vind je een zelfstandig naamwoord?

Slide 7 - Slide

Hoe vind je een zelfstandig naamwoord

1. Je kunt er de, het of een voorzetten: bijvoorbeeld de munt.
2.Je kunt er meervoud van maken: bijvoorbeeld de munten.
3. Je kunt er een verkleinwoord van maken, bijvoorbeeld de muntjes.

Slide 8 - Slide

Opdrachten maken
Je werkt in H3 Taalverzorging
via som/leermiddelen/Nederlands/H3/ taalverzorging

BK: lidwoord en zelfstandig naamwoord (blz. 110)

timer
25:00

Slide 9 - Slide

Leerdoel KGT en TH
* je weet hoe je een werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden;
  • je weet hoe je een lijdend voorwerp in een zin kunt vinden. 

Slide 10 - Slide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden

Slide 11 - Slide

Zinsdelen:
lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

Uitleg terugblik zinsontleding
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 13 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Je weet dat bijna alle zinnen een onderwerp (ow) en een werkwoordelijk gezegde (wg) hebben. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin die iets over het onderwerp zeggen. Soms is dat maar één werkwoord (de persoonsvorm), vaak zijn dat er meer.

Slide 14 - Slide

Instructie video

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 17 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 18 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 19 - Quiz

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 20 - Open question

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 22 - Quiz

Opdrachten maken
Je werkt in H3 Taalverzorging
via som/leermiddelen/Nederlands/H3/ taalverzorging

BK: lidwoord en zelfstandig naamwoord (blz. 110)
KGT: lijdend voorwerp (blz. 84)
TH: lijdend voorwerp en werkwoordelijk gezegde (blz.84)
timer
25:00

Slide 23 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 25 - Open question

Waar wil je nog uitleg over?

Slide 26 - Open question