Herhaling 7.4

        Weet je het nog?
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

        Weet je het nog?

Slide 1 - Slide

Rijksbegroting is
A
Een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven.
B
Een overzicht van werkelijke inkomsten en uitgaven.

Slide 2 - Quiz

Wat is de miljoenennota?
A
Hetzelfde als de rijksbegroting.
B
Dat leest de koning voor op Prinsjesdag.
C
De uitleg van de rijksbegroting.
D
De grafieken in de rijksbegroting.

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld van een structurele uitgave van de overheid is:
A
aanleg snelweg
B
extra uitgaven wegens corona
C
betalen van lonen aan ambtenaren

Slide 4 - Quiz

De uitgaven van de overheid zijn hoger dan de inkomsten van de overheid. Er is sprake van een...
A
Begrotingstekort
B
Begrotingsoverschot

Slide 5 - Quiz

Wanneer er sprake is van een begrotingstekort, heeft de overheid meer                     begroot dan                     . 
Bij een begrotingsoverschot heeft de overheid meer                             begroot dan                      .

 Vul de woorden in op de juiste plek.
inkomsten
uitgaven
inkomsten
uitgaven

Slide 6 - Drag question

De inkomsten op de rijksbegroting zijn lager dan de uitgaven.
Uitkering die betaald wordt met belastinggeld. Voorbeeld is de bijstand.
Land waarvan de overheid zorgt voor goede sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedereen.
De inkomsten op de rijksbegroting zijn hoger dan de uitgaven.
Begrotingsoverschot
Begrotingstekort
Verzorgingsstaat
Sociale voorziening

Slide 7 - Drag question

De staatsschuld wordt kleiner als er een begrotingsoverschot is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager

Slide 9 - Quiz

Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
geld uit te geven
B
geld te lenen
C
geld te sparen
D
geld te hebben

Slide 10 - Quiz

De staatsschuld stijgt als:
A
inkomsten > uitgaven
B
uitgaven > inkomsten

Slide 11 - Quiz