This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Leestekens en hoofdletters
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
Je weet wanneer je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens gebruikt in een zin.
Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt
Slide 2 - Slide
Leestekens
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Waarom gebruik je leestekens?
Slide 5 - Mind map
Begrip
Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken.
Slide 6 - Slide
Ik hou van je mama.
Ik hou van je, mama.
Spaar de moordenaar, niet doden!
Spaar de moordenaar niet, doden!
Ik hou van katten eten en tv kijken.
Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Welk verschil maakt de komma in deze zinnen?
Slide 7 - Slide
Huh?
hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en
hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je dan eigenlijk een hoofdletter of gebruik je een leesteken
Slide 8 - Slide
Een zin eindigt met een leesteken.
Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
Uitroepteken (uitroep): Doe je best!
Slide 9 - Slide
Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.
Slide 10 - Slide
Komma
De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.
Slide 11 - Slide
Wat gebeurt hier?
* De meester zei: "Pietje is een monster."
* "De meester," zei Pietje, "is een monster."
Slide 12 - Slide
Wat gebeurt hier?
* De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.
* De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.
Slide 13 - Slide
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!
Als je gesport hebt moet je daarna douchen.
Slide 14 - Open question
Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.
Slide 15 - Slide
Dubbele punt
Voor een toelichting of verklaring.
Voor een opsomming
Voor een citaat
Slide 16 - Slide
Wat gebeurt hier?
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!
Slide 17 - Slide
Schrijf de zin over, met de dubbele punt en komma op de juiste plek!
Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was lego barbies kaartspellen en knuffels.
Slide 18 - Open question
Laatst,toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.
Slide 19 - Slide
Aanhalingstekens
Bij een directe rede of citaat.
Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis
Slide 20 - Slide
Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:
- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'
Slide 21 - Slide
Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP!
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.
- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.
Slide 22 - Slide
‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout
Slide 23 - Quiz
Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 24 - Quiz
Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout
Slide 25 - Quiz
Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen'.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Wanneer gebruik je een hoofdletter?
Slide 29 - Mind map
Hoofdletters
aan het begin van de zin > Het is vandaag zonnig.
bij eigennamen > Myrthe Croese
bij feestdagen of historische gebeurtenissen > Tweede Wereldoorlog
aan het begin van een citaat > De docent riep: 'Start met stillezen.'
Slide 30 - Slide
Begin van een zin
Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
's Ochtends sta ik vroeg op.
't Was vanochtend wel erg koud.
Slide 31 - Slide
Begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
€15 betaalde hij voor het boek.
86 jaar geleden werd mijn opa geboren.
Slide 32 - Slide
Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
Myrthe Croese
Let op!
fam. Berkmans
Bertvan den Brink, let op: meneer Van Den Brink
Slide 33 - Slide
Organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
Apple
Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.